ECLI:NL:GHARL:2022:10447

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
200.315.962
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft negen grieven ingediend tegen de eerdere beschikkingen van de kinderrechter van 16 juni 2022, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen werden verlengd tot 3 juli 2023. De moeder verzoekt het hof om deze beschikkingen te vernietigen en de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging af te wijzen.

De procedure in hoger beroep omvatte een mondelinge behandeling op 17 november 2022, waarbij zowel de moeder als de vader van de kinderen en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder moeite heeft met het accepteren van hulp en dat er een gebrek aan samenwerking is met de hulpverlening. De kinderen zijn onder toezicht gesteld vanwege ernstige bedreigingen in hun ontwikkeling, en de GI heeft de noodzaak van de uithuisplaatsing onderbouwd.

Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De moeder en de vader zijn niet in staat om in onderling overleg afspraken te maken over de kinderen, wat de situatie bemoeilijkt. De kinderen hebben aangegeven bij de vader te willen blijven wonen, en het hof onderschrijft het belang dat de kinderen bij elkaar blijven. De beslissing van het hof is om de eerdere beschikkingen van de kinderrechter te bekrachtigen en het meer of anders verzochte af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.315.962 en 200.316.402
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 538836, 538837 en 538838)
beschikking van 6 december 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J.A.M. Bots te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende in beide zaken is aangemerkt:
[de vader1],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de vader1] ,
advocaat: mr. J.M. Wigman te Den Haag.
Als belanghebbende in de zaak van [de minderjarige1] is aangemerkt:
[de vader2],
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: [de vader2] .

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna ook: de kinderrechter), van 16 juni 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikkingen).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 september 2022;
- het verweerschrift van [de vader1] ;
- het verweerschrift met producties van de GI;
- het verbeterde verweerschrift van de GI;
- een journaalbericht van mr. Bots van 4 november 2022 met producties.
2.2
[de minderjarige1] (zie onder 3.1) is in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven over het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 17 november 2022 plaatsgevonden. Beide zaken zijn met instemming van alle aanwezigen gelijktijdig behandeld. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- [de vader1] , bijgestaan door zijn advocaat;
- [de vader2] .
Het hof heeft geen bijzondere toegang verleend aan een door de moeder ingeschakelde GZ-psycholoog voor een nadere toelichting op het door haar opgestelde rapport. Dit rapport zit bij de processtukken.

3.De feiten

3.1
De moeder en [de vader2] zijn de ouders van [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2006 in [plaats1] , over wie zij samen het gezag uitoefenen.
3.2
De moeder en [de vader3] zijn de ouders van [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2012 in [plaats1] , over wie de moeder alleen het gezag uitoefent.
3.3
De moeder en [de vader1] zijn de ouders van [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2015 in [plaats2] , over wie zij samen het gezag uitoefenen.
3.4
Bij beschikking van 3 juli 2020 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden, welke termijn de laatste keer is verlengd bij beschikking van 7 december 2021 tot 3 juli 2022.
3.5
Bij beschikking van 17 mei 2021 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen bij [de vader1] , welke machtiging de laatste keer is verlengd bij beschikking van 7 december 2021, tot 3 juli 2022.
3.6
Bij beschikking van 5 augustus 2021 heeft de kinderrechter bepaald dat [de minderjarige3] haar hoofdverblijfplaats bij [de vader1] heeft. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en op 12 mei 2022 bekrachtigd door dit hof.
3.7
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn uithuisgeplaatst bij [de vader1] en zij verblijven daar nog steeds.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikkingen heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen en de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 3 juli 2023.
4.2
De moeder is met negen grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikkingen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden afgewezen met opheffing van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
4.3
[de vader1] voert verweer en vraagt het hof het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De GI voert verweer en vraagt het hof de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Verlenging ondertoezichtstellingen [de minderjarige1] , [de minderjarige3] en [de minderjarige2]
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof is net als de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn.
Ter aanvulling overweegt het hof dat de huidige jeugdbeschermers voortvarend te werk gaan, en dat er nu concrete stappen voor hulpverlening worden gezet. De advocaat van de moeder heeft dat tijdens de mondelinge behandeling ook bevestigd. De jeugdbeschermers hebben ervoor gezorgd dat de praktische hulp in het gezin van [de vader1] is geïntensiveerd en geformaliseerd via het persoonsgebonden budget. Dit loopt sinds 3 oktober 2022, zo heeft de GI toegelicht, en het is dus een prille ontwikkeling. Sindsdien lijkt er wel meer rust te zijn gekomen in het gezin.
De kinderen lijken voorzichtig een positieve ontwikkeling door te maken, ondanks dat zij het door hen opgelopen trauma nog (lang) niet hebben verwerkt. [de minderjarige1] worstelt nog steeds met identiteitsproblematiek. Voor [de minderjarige2] en [de minderjarige3] is recent speltherapie – in de vorm van psychomotorische therapie – ingezet. Momenteel is nog onduidelijk wat de effecten daarvan zullen zijn.
[de vader1] werkt goed mee met de hulpverlening maar is nog niet in staat de volledige verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding.
De moeder heeft moeite met het accepteren van hulp en is wantrouwend naar de hulpverlening. De GI ziet dat de moeder steeds weer in conflict komt met hulpverlening en dat zij regelmatig haar eigen belang boven dat van de kinderen stelt.
De rapporten van de recent bij de moeder afgenomen video interactie begeleiding (vib) ten aanzien van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn positief. Dit komt ook naar voren in het contact dat de moeder met de kinderen heeft. Het is nog niet duidelijk of de moeder in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van (een) kind(eren) te dragen.
De GI heeft op de mondelinge behandeling toegelicht dat zij de komende periode zal gaan onderzoeken welke ouder welke rol kan gaan spelen in het leven van de kinderen.
5.3
Voorts overweegt het hof dat de moeder en [de vader1] onvoldoende in staat zijn om in onderling overleg afspraken te maken over de kinderen. Op de mondelinge behandeling bleek bijvoorbeeld dat de moeder [de minderjarige2] vanwege ziekte na de omgang bij zich heeft gehouden en dat onduidelijk was wanneer [de minderjarige2] weer terug zou gaan naar [de vader1] . De moeder heeft de GI hierin niet gekend.
Mede gelet hierop heeft het hof er geen vertrouwen in dat de moeder en [de vader1] de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen in het vrijwillige kader kunnen wegnemen.
Verlenging machtigingen tot uithuisplaatsing [de minderjarige1] en [de minderjarige2]
5.4
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.5
Het hof stelt voorop dat het hof, net als de rechtbank heeft gedaan, de situatie beoordeelt met inachtneming van de feiten en omstandigheden ten tijde van de beslissing in hoger beroep (ex nunc) en niet naar het moment van de uithuisplaatsing. Het hof gaat dan ook voorbij aan de stelling van de moeder dat in het begin van het traject fouten zijn gemaakt – wat daar ook van zij – als gevolg waarvan de kinderen bij [de vader1] zijn geplaatst.
5.6
Het hof is net als de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt van oordeel dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Ter aanvulling overweegt het hof dat, zoals hiervoor al is beschreven, de moeder moeite heeft met het accepteren van hulp en dat zij wantrouwend is naar de hulpverlening. Deze factoren belemmeren de samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening waardoor hulpverlening onvoldoende van de grond komt, zoals ook is gebleken bij ‘Tien voor de Toekomst’ dat was ingezet als opvoedondersteuning, vooral gericht op de moeder.
Het hof acht van belang voor de kinderen dat de recent ingezette intensieve hulpverlening bij [de vader1] thuis wordt gecontinueerd. Om dit te kunnen waarborgen acht het hof de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij [de vader1] noodzakelijk. Het hof heeft er geen vertrouwen in dat de moeder en [de vader1] dit in het vrijwillige kader kunnen bereiken omdat hun communicatie en samenwerking niet voldoende is en de moeder op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] – weliswaar met een soort overgangsregeling – naar [woonplaats1] zal halen indien de machtigingen tot uithuisplaatsing zullen worden beëindigd.
5.7
Voorts is het hof van oordeel dat de aanwezigheid van meerdere en verschillende gezaghebbende ouders van de kinderen de situatie complex maakt. Daarbij komt nog dat de moeder op afstand van de kinderen, namelijk in [woonplaats1] , woont. Voor het hof is een gegeven dat [de minderjarige3] haar hoofdverblijfplaats heeft bij [de vader1] in [woonplaats2] . [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben de GI verteld dat zij de situatie willen laten zoals die is en dat zij dus bij [de vader1] willen blijven wonen. De wens van [de minderjarige1] hangt samen met zijn sociale leven waaronder school, werk, sporten en vrienden.
Daarbij komt dat alle belanghebbenden het erover eens zijn dat de drie kinderen bij elkaar moeten blijven wonen. Het hof onderschrijft dit belang.
5.8
De stelling van de moeder dat uit de rapporten van de vib van 21 oktober 2022 van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] blijkt dat zij in staat is de verantwoordelijkheid van de verzorging en opvoeding van de kinderen voor haar rekening te nemen, volgt het hof niet. Hiertoe overweegt het hof dat niet op basis van slechts drie korte videomomenten – van tien tot vijftien minuten – gedurende de zomervakantie van de kinderen kan worden afgeleid dat de moeder de volledige opvoeding en verzorging van de kinderen kan dragen. Daarbij komt dat de vib is ingezet met het doel te bekijken wat voor de kinderen een passende omgangsfrequentie is.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 juni 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, K.A.M. van Os-ten Have en E.B. Knottnerus, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 6 december 2022 uitgesproken door mr. E. de Boer in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.