ECLI:NL:GHARL:2022:10433

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
200.316.516
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en de beoordeling van te goeder trouw zijn ten aanzien van schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin het verzoek van de appellante tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De appellante, echtgenote van [naam1], had in eerste aanleg verzocht om toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. Het hof heeft deze beslissing bekrachtigd, waarbij het heeft overwogen dat de appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen.

De rechtbank had vastgesteld dat de appellante een aanzienlijke schuldenlast had van € 24.383,20, waaronder schulden aan de Belastingdienst en CZ Zorgverzekering. Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het aan de appellante is om aan te tonen dat zij te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. Het hof concludeerde dat de appellante niet voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de ontstaansredenen van haar schulden, wat haar verzoek om toelating in de weg staat.

Daarnaast heeft het hof de hardheidsclausule besproken, die kan leiden tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ondanks niet te goeder trouw ontstane schulden. Het hof oordeelde dat de appellante niet voldoende heeft aangetoond dat zij haar problematiek onder controle heeft gekregen, mede gezien haar verslavingsproblematiek en het feit dat zij nog steeds behandeling ondergaat. Het hof concludeerde dat het te vroeg is om de appellante toe te laten tot de schuldsaneringsregeling, omdat niet is aangetoond dat zij in staat is om de verplichtingen die aan de regeling zijn verbonden na te komen. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.316.516
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 281183)
arrest van 5 december 2022
inzake
[appellante] ,echtgenote van [naam1] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellante, hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. R.G. van der Laan.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 12 september 2022 is het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 20 september 2022 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, het verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2
Het hof heeft, naast het verzoekschrift, kennisgenomen van:
-de stukken van de procedure bij de rechtbank, ingekomen op 14 november 2022;
-het aanvullend schrijven met een bijlage van mr. Van der Laan van 15 november 2022.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 november 2022, waarbij [appellante] is verschenen, bijgestaan door haar advocaat, vergezeld door haar echtgenoot en haar vader. Tijdens die behandeling heeft [appellante] twee verklaringen van Tactus Verslavingszorg, van 4 juli 2022 en 31 augustus 2022, overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellante] is in gemeenschap van goederen gehuwd met [naam1] (hierna: [naam1] ). Zij hebben samen een minderjarige dochter. [appellante] heeft met een ex-partner een meerderjarige zoon die bij haar en [naam1] woont. De schuldenlast van [appellante] bedraagt, volgens de Verklaring Schuldsanering ex artikel 285 van de Faillissementswet (Fw), € 24.383,20, waaronder schulden aan de Belastingdienst van € 2.852,-, aan CZ van € 6.140,47 en aan Familienkasse Nordrhein Westfalen van € 5.313,12.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank achtte de situatie van [appellante] niet voldoende stabiel, omdat zij op dit moment nog onder behandeling is bij Tactus Verslavingszorg. De rechtbank heeft ook overwogen dat [appellante] de rechtbank niet volledig naar waarheid heeft voorgelicht over haar alcoholprobleem en de daarvoor ingezette behandeling. Uit de door [appellante] overgelegde verklaring van Tactus Verslavingszorg kan volgens de rechtbank niet worden opgemaakt dat sprake is van een situatie waarin [appellante] het alcoholprobleem al enige tijd voldoende onder controle heeft. Uit genoemde verklaring blijkt namelijk dat [appellante] hiervoor in 2021 onder behandeling is geweest en dat nu sprake is van een terugval.
3.3
De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek van [naam1] om te worden toegelaten
tot de wettelijke schuldsaneringsregeling aangehouden in afwachting van de uitspraak in dit door [appellante] ingestelde hoger beroep.
3.4
[appellante] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Zij stelt dat zij wel
degelijk in staat is om, met hulp van haar familie, aan haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
3.5
Het hof stelt voorop dat het op grond van het bepaalde in artikel 288 lid 1 onder b Fw aan [appellante] is om aannemelijk te maken dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. [appellante] dient om die reden aan de hand van stukken inzichtelijk te maken welke schulden er zijn, aan wie deze zijn verschuldigd, hoe hoog deze schulden zijn, wanneer deze zijn ontstaan en wat de ontstaansredenen van die schulden zijn.
Op de schuldenlijst van [appellante] staat de in 3.1 genoemde schuld aan CZ Zorgverzekering, ontstaan in februari 2019. [appellante] en [naam1] hebben desgevraagd ter zitting verklaard dat deze schuld is ontstaan nadat [naam1] gedurende een periode van minder dan zes maanden een baan in Duitsland heeft gehad, waarbij hij via zijn loon premie betaalde voor een Duitse zorgverzekering. [appellante] en [naam1] verkeerden in de veronderstelling dat daarmee alle gezinsleden, inclusief [appellante] , meeverzekerd waren, wat achteraf niet het geval bleek te zijn. [appellante] en [naam1] hebben verklaard dat zij denken dat de schuld bestaat uit premie en verleende zorg/eigen risico, maar dat zij dat niet zeker weten. Het hof is van oordeel dat het op de weg van [appellante] ligt om in het kader van haar verzoek om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, duidelijkheid te geven over de exacte ontstaansreden van deze (omvangrijke) schuld. Nu zij daarover geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen, heeft zij daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van die schuld te goeder trouw is geweest. Het hof is aan de hand van de door [appellante] verstrekte informatie niet in staat om de toets van die schuld aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 onder b Fw uit te voeren. Hetzelfde geldt voor de schuld van [appellante] (en [naam1] ) aan de Familienkasse (ontstaan op 1 april 2018). Volgens [appellante] (en [naam1] ) betreft dit ten onrechte ontvangen Duitse kinderbijslag en moet deze terugbetaald worden omdat [naam1] in een verkeerde belastingschaal (Steuer-Klasse) was ingedeeld. In het dossier bevinden zich geen stukken waaruit dat blijkt. Bovendien is het bedrag, zonder nadere toelichting, onverklaarbaar hoog als de relatief korte periode dat [naam1] in Duitsland werkte in ogenschouw wordt genomen.
3.6
Voornoemde niet te goeder trouw ontstane schulden staan in beginsel aan toelating van [appellante] tot de schuldsaneringsregeling in de weg. Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan, ondanks het bestaan van schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw ingevolge het bepaalde in het derde lid van dat artikel toch worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de hardheidsclausule).
3.7
Het gaat bij de toepassing van deze clausule om de oorzaak van de problematiek, welke oorzaak de schuldenaar aantoonbaar onder controle moet hebben gekregen en waarbij in het algemeen is vereist dat de schuldenaar een (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt die blijkt uit het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. Met andere woorden: er moet sprake zijn van een bestendige gedragsverandering waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
3.8
Het is aan [appellante] om een en ander aannemelijk te maken nu zij een beroep heeft gedaan op genoemde hardheidsclausule. Dit beroep gaat reeds niet op omdat niet duidelijk is hoe beide schulden (aan CZ Zorgverzekering en de Familienkasse) zijn ontstaan. Voor zover dit verband houdt met het alcoholprobleem van [appellante] geldt het volgende. [appellante] stelt dat zij een alcoholprobleem heeft gehad. Zij dronk op een gegeven moment anderhalf tot twee flessen wijn per dag. Volgens [appellante] heeft zij dat probleem overwonnen en is zij nu klaar om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling en zal zij in staat zijn om aan de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. [appellante] is in verband met haar alcoholverslaving van 16 februari 2021 tot 9 november 2021 onder behandeling geweest bij Tactus Verslavingszorg. In deze periode was zij ook, in verband met psychische klachten, onder behandeling bij Mediant. Volgens [appellante] is (ook) sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Na afronding van de behandeling bij Tactus heeft zij zich in februari 2022 wederom bij Tactus Verslavingszorg aangemeld omdat zij bang was om in een gat te vallen en -volgens de aanvullende schriftelijke verklaring van Tactus van 31 augustus 2022- omdat de trek naar alcohol opnieuw toenam.
Het hof acht het positief dat [appellante] zelf (en bij herhaling) behandeling zoekt voor haar problemen, maar stelt vast dat [appellante] nu blijkbaar, hoewel een en ander zich volgens haar verklaring in een afbouwende fase bevindt, nog steeds behoefte heeft aan behandeling in verband met haar verslavingsprobleem. Het hof komt tot de conclusie dat niet voldoende is gebleken dat [appellante] haar verslaving volledig onder controle heeft en dat al sprake is van een voldoende stabiele situatie. Die conclusie kan evenmin worden opgemaakt uit de (aanvullende) verklaring van Tactus.
3.9
Gezien het voorgaande is het bovendien te vroeg om [appellante] nu al toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling omdat het hof er niet van overtuigd is dat zij de aan de schuldaneringsregeling verbonden verplichtingen, in het bijzonder de sollicitatie- arbeidsplicht, zal kunnen nakomen (artikel 288 lid 1 onder c BW). Het hof betrekt in dit oordeel de verklaring van [appellante] dat zij tot nu toe niet fulltime heeft gewerkt en de afgelopen periode, alhoewel het goed met haar ging, niet heeft gesolliciteerd. Het had op de weg van [appellante] gelegen om nu al te solliciteren op fulltime vacatures, hetgeen zij tot nu toe heeft nagelaten. Het hof is van oordeel dat [appellante] daarmee – tegen de achtergrond van het onder 3.8 vermelde – onvoldoende heeft laten zien dat zij nu in staat is om zich in te spannen om zoveel mogelijk gelden voor de schuldeisers te genereren.
3.1
Het hof onderkent dat [appellante] en haar gezin in een moeilijke (financiële) situatie verkeren. Een afwijzing om nu te worden toegelaten tot de regeling betekent echter niet dat [appellante] in de (nabije) toekomst, en met name op het moment dat zij haar problematiek aantoonbaar onder controle heeft, niet weer een verzoek kan doen om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.11
Gelet op al het voorgaande faalt het hoger beroep. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 12 september 2022.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, Ch.E. Bethlem en S.J.O. de Vries, en is op
5 december 2022 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.