ECLI:NL:GHARL:2022:10345

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
21-006939-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 5 december 2017. De zaak betreft een ontnemingsvordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststelt op € 230.035,-. Dit bedrag is vastgesteld na in mindering te brengen van de aan benadeelde derden in rechte onherroepelijk toegekende vorderingen. De betrokkene, die in 1981 is geboren en thans verblijft in P.I. Zwolle Zuid, heeft hoger beroep ingesteld tegen de eerdere beslissing van de rechtbank.

Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzitting van 20 oktober 2022, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman, mr. P.J. Roelse. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 230.035,-, terwijl de officier van justitie aanvankelijk een bedrag van € 525.577,- had gevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten uit strafbare feiten, waaronder mensenhandel, en heeft de vorderingen van benadeelde partijen in mindering gebracht op het geschatte voordeel.

De beslissing van het hof vernietigt de eerdere uitspraak en legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag. Het hof heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure. De duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd is vastgesteld op 1080 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006939-17
Uitspraak d.d.: 1 december 2022
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 5 december 2017 met parketnummer 18-830123-17 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Zwolle Zuid 1 te Zwolle.

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 230.035,- en oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van datzelfde bedrag. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman,
mr. P.J. Roelse, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 525.577,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 230.035,- en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 november 2017 (parketnummer 18-830123-17 ) ter zake van onder meer mensenhandel veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten. Voorts zijn uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep voldoende aanwijzingen naar voren gekomen dat betrokkene voordeel heeft verkregen door middel van en/of uit de baten van andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan, en wel aansluitend op het in de genoemde strafzaak bewezenverklaarde feit, te weten mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer 1] in de periode september, oktober en november 2012.
Het hof neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat – evenals de rechtbank – de zich in het dossier bevindende rapporten berekening schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] en ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] .
Het hof overweegt dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, kort samengevat dat betrokkene betwist dat hij daadwerkelijk heeft beschikt en heeft kunnen beschikken over wederrechtelijk verkregen voordeel, onder meer wordt weerlegd door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen alsook de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen schat het hof in beginsel het door betrokkene genoten financiële voordeel op € 356.620,-.
Vorderingen benadeelde partij
De verdediging heeft aangevoerd dat de vorderingen benadeelde partij van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] in verband met de materiële schade in mindering moeten worden gebracht op de ontnemingsvordering.
Het hof overweegt dat in onderhavige zaak bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte onherroepelijk toegekende vorderingen in mindering dienen te worden gebracht. Het vonnis van de rechtbank van 21 november 2017 is onherroepelijk geworden nadat het hof betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep, aangezien betrokkene zijn hoger beroep in de strafzaak niet heeft willen doorzetten.
Ten aanzien van [slachtoffer 1] betrof het bij voormeld vonnis in de strafzaak toegewezen materiële deel van haar vordering een bedrag van € 119.385,- en ten aanzien van [slachtoffer 2] betrof het toegewezen materiële deel van haar vordering een bedrag van € 7.200,-
Het hof zal aldus een bedrag van in totaal € 126.585,- (zijnde € 119.385,- + € 7.200,-) in mindering brengen op het geschatte door betrokkene genoten financiële voordeel. Gelet op het voorgaande ontleent het hof aldus aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 230,035,-.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
230.035,00 (tweehonderddertigduizend en vijfendertig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 230.035,00 (tweehonderddertigduizend en vijfendertig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Aldus gewezen door
mr. A. Meester, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 1 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.