In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 5 december 2017. De zaak betreft een ontnemingsvordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststelt op € 230.035,-. Dit bedrag is vastgesteld na in mindering te brengen van de aan benadeelde derden in rechte onherroepelijk toegekende vorderingen. De betrokkene, die in 1981 is geboren en thans verblijft in P.I. Zwolle Zuid, heeft hoger beroep ingesteld tegen de eerdere beslissing van de rechtbank.
Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzitting van 20 oktober 2022, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman, mr. P.J. Roelse. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 230.035,-, terwijl de officier van justitie aanvankelijk een bedrag van € 525.577,- had gevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten uit strafbare feiten, waaronder mensenhandel, en heeft de vorderingen van benadeelde partijen in mindering gebracht op het geschatte voordeel.
De beslissing van het hof vernietigt de eerdere uitspraak en legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag. Het hof heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure. De duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd is vastgesteld op 1080 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.