ECLI:NL:GHARL:2022:10337

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
200.314.255
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen en verzoeken om deskundigenonderzoek en bijzondere curator

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2012 en 2014. De ouders, die uit elkaar zijn, hebben samen het gezag over de kinderen, die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling Leger des Heils jeugdbescherming & jeugdreclassering. De kinderrechter had eerder op 12 mei 2022 en 7 september 2022 de machtiging uithuisplaatsing verlengd en gewijzigd, respectievelijk, en de ouders gingen in hoger beroep tegen deze beslissingen. De moeder verzocht om afwijzing van de uithuisplaatsing en terugplaatsing van de kinderen, terwijl de vader om een deskundigenonderzoek vroeg. Het hof oordeelde dat de kinderrechter terecht de machtiging uithuisplaatsing had verlengd, en dat de GI voldoende onderzoek had gedaan naar de mogelijkheden voor een thuisplaatsing bij de ouders. Het hof wees de verzoeken van de ouders af en bekrachtigde de eerdere beschikkingen van de kinderrechter. Tevens werd besloten dat het kind [de minderjarige1] na de uitspraak met een raadsheer mocht praten, om een positief beeld van de rechtspraak te bevorderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.255 en 200.316.251
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 537562, 543418 en 543419)
beschikking van 1 december 2022
in het hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep in zaak 200.314.255,
belanghebbende in zaak 200.316.215,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.A.J.C. Koopman-van Lieshout,
[verzoeker],
wonende in [woonplaats2] ,
verzoeker in hoger beroep in zaak 200.316.251,
belanghebbende in zaak 200.314.255,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. van Harskamp,
en
de gecertificeerde instelling stichting
Leger des Heils jeugdbescherming & jeugdreclassering,
gevestigd in Utrecht,
verweerder in hoger beroep in zaken 200.314.255 en 200.316.251,
verder te noemen: de GI.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van:
  • [de minderjarige1] , die is geboren [in] 2012 en
  • [de minderjarige2] , die is geboren [in] 2014.

2.Belangrijke informatie

2.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben een jonger broertje: [de minderjarige3] , die is geboren [in] 2017.
2.2
De ouders, die uit elkaar zijn, hebben samen het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
2.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd en geldt tot 3 juni 2023.
2.4
De kinderrechter heeft op 5 juni 2018 een machtiging uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De machtiging uithuisplaatsing is steeds verlengd. Op 14 juni 2016 zijn de kinderen in een pleeggezin gaan wonen en vanaf 27 juli 2021 bij een ander pleeggezin.
2.5
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen sinds 11 september 2022 in het gezinshuis [naam1] in [plaats1] . Dit is een zogenaamde perspectief biedende plaatsing.

3.De beslissingen van de kinderrechter

3.1
De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft op 12 mei 2022 een beslissing genomen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 3 juni 2023 en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2
Op 7 september 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, opnieuw een beslissing genomen. De kinderrechter heeft toen de lopende machtiging in feite gewijzigd en een machtiging verleend om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, namelijk gezinshuis [naam1] in [plaats1] , voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 2 juni 2023 en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.Het hoger beroep

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 12 mei 2022. Zij is in hoger beroep gegaan. De moeder verzoekt het hof om de beslissing van de kinderrechter te vernietigen en alsnog het verzoek tot
verlengingvan de
machtiginguithuisplaatsing af te wijzen en in te zetten op een terugplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder dan wel een plaatsing van de kinderen in het netwerk van de moeder (oma).
4.2
De vader is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 7 september 2022. Hij is in hoger beroep gegaan. De vader verzoekt het hof om:
I. de beslissing van de kinderrechter te vernietigen en het verzoek van de GI over de machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen;
II. voor het geval dat het hof zich onvoldoende geïnformeerd acht om een beslissing te nemen, een onderzoek te gelasten door een onafhankelijke deskundige, bijvoorbeeld het NIFP, althans een onafhankelijke deskundige die het hof juist acht, op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, teneinde de mogelijkheid tot plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij (één van) hun ouders dan wel bij één van hun oma’s dan wel bij de tante van de vader te beoordelen/onderzoeken dan wel te onderzoeken welke verblijfplaats het meest in het belang is van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , althans een onderzoek te doen dat het juist acht.
4.3
In de brief van mr. Van Harskamp van 21 oktober 2022 verzoekt de vader aanvullend om een bijzondere curator te benoemen voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en om de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) uit te nodigen voor de zitting.
4.4
De GI voert verweer in beide zaken.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
Zaak 200.214.255
  • het beroepschrift van de moeder met bijlagen, binnengekomen op 8 augustus 2022;
  • het verweerschrift van de GI;
  • een journaalbericht van mr. Koopman-van Lieshout van 18 oktober 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Koopman-van Lieshout van 24 oktober 2022 en
  • een journaalbericht van mr. Van Harskamp van 21 oktober 2022 met productie;
Zaak 200.316.251
  • het beroepschrift van de vader met bijlagen, binnengekomen op 19 september 2022 en
  • een brief van de GI van 25 oktober 2022.
5.2
De zitting bij het hof was op 4 november 2022. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI en
  • een vertegenwoordiger van de raad.

6.De redenen voor de beslissing

Machtiging uithuisplaatsing en verhuizing naar het gezinshuis
6.1
De kinderrechter kan de machtiging uithuisplaatsing verlengen (artikel 1:265c lid 2 BW). De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind.
6.2
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] terecht heeft verlengd in de beschikking van 12 mei 2022. Het hof is daarnaast van oordeel dat de kinderrechter in de beschikking van 7 september 2022 terecht een machtiging uithuisplaatsing heeft verleend om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gedurende dag en nacht te plaatsen in het gezinshuis. Het hof zal het oordeel over de beide beschikkingen gezamenlijk motiveren.
6.3
De ouders vinden dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geplaatst moeten worden bij een van de ouders of in het netwerk van de ouders. Het hof stelt vast dat de GI onder de lopende ondertoezichtstelling genoegzaam heeft gewerkt aan een thuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Na de uithuisplaatsing heeft de GI snel hulpverlening willen inzetten om de mogelijkheden voor een thuisplaatsing van de kinderen te onderzoeken. De ouders hebben de inzet van de daarop gerichte hulpverlening in die periode echter vertraagd doordat zij niet direct wilden meewerken aan het door de GI voorgestane traject. Daardoor is het hulpverleningstraject van [naam2] later gestart dan mogelijk was geweest. Ter overbrugging van de wachtperiode voor [naam2] heeft de GI Video Interactie Begeleiding (VIB) willen inzetten voor de moeder. Toen zij hiervoor aan de beurt was, kon dit traject echter niet starten vanwege dreigend huiselijk geweld tussen de ouders. De daardoor ontstane vertraging valt niet de GI, maar de ouders aan te rekenen.
In juni 2020 heeft de GI besloten om voor zes maanden intensieve opvoedbegeleiding in te zetten bij de moeder om te onderzoeken of zij de zorg voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op zich kon nemen. [naam3] heeft de moeder in die periode begeleid tijdens contactmomenten van 4,5 uur per keer. [naam3] heeft gezien dat het de moeder niet lukt om de regie en structuur vast te houden tijdens de contactmomenten. De moeder doet haar best, maar zij kan de kinderen niet bieden wat zij nodig hebben. [naam3] heeft daarom moeten concluderen dat het de moeder niet lukt om naast de zorg voor [de minderjarige3] , ook de zorg voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te dragen.
De GI heeft na de uithuisplaatsing ingezet op een thuisplaatsing bij de moeder, omdat beide ouders in die tijd vonden dat de kinderen daar het beste heen konden gaan. De GI heeft verder toegelicht dat een onderzoek naar een thuisplaatsing bij de vader ook niet mogelijk was omdat de vader meerdere keren voor langere periodes gedetineerd is geweest. De vader was dus niet beschikbaar voor de kinderen of de hulpverlening en onderzoek had dus geen zin. Bovendien, zo schrijft de GI, was het niet mogelijk om tegelijkertijd met het onderzoek naar een thuisplaatsing bij de moeder, ook een thuisplaatsing bij de vader te onderzoeken. Dit zou te intensief zijn geweest voor de kinderen en is daarom achterwege gebleven.
Het hof is van oordeel dat de GI hiermee voldoende onderzoek heeft gedaan naar een thuisplaatsing bij de ouders. Het hof is op basis van deze informatie met de GI van oordeel dat inmiddels genoegzaam vast staat dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet bij de ouders kunnen gaan wonen.
6.4
De ouders vinden verder dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geplaatst moeten worden in het netwerk van de ouders, bijvoorbeeld bij één van hun oma’s. Het hof stelt vast dat de GI ook onderzoek heeft gedaan naar verschillende netwerkplaatsingen. De GI is tijdens de ondertoezichtstelling in gesprek gegaan met de beide oma’s van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Tijdens die gesprekken is echter gebleken dat zij de kinderen niet konden of wilden opvangen. In 2021 heeft de GI op nadrukkelijk verzoek van de vader onderzoek gedaan naar een netwerkplaatsing bij de broer en schoonzus van de vader. Die hebben echter zelf laten weten dat zij niet in staat zijn om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] fulltime te verzorgen. De broer en schoonzus van de vader vangen de kinderen nu wel gedurende een weekend per maand op. Het hof is van oordeel dat de GI hiermee voldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden tot een netwerkplaatsing.
6.5
Het hof deelt ook de visie van de GI dat een plaatsing in een (netwerk)pleeggezin op dit moment niet meer passend is voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Thuis bij de ouders hebben zij te maken gehad met huiselijk geweld en escalaties tussen de ouders, waarbij soms de politie betrokken moest worden. Hierdoor hebben zij angsten en zorgen ontwikkeld. Na de uithuisplaatsing vonden [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het kader van een netwerkplaatsing enige rust bij [naam4] en [naam5] . Helaas is pleegmoeder [naam5] in april 2021 overleden en moesten [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar een ander pleeggezin. Daarna hebben ze de enorme pech gehad dat zij ook in het tweede pleeggezin bij [naam6] en [naam7] niet konden blijven, doordat de pleegmoeder ernstig ziek werd. Dit vormde de aanleiding voor het verzoek dat leidde tot de beschikking van 7 september 2022. Ook na de uithuisplaatsing hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] door deze ongelukkige gang van zaken rondom de pleegouders, die niemand te verwijten valt, meerdere beschadigende en traumatische ervaringen opgedaan. Hierdoor vragen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] veel meer van hun opvoeders dan andere kinderen. Zij hebben extra veel structuur, stabiliteit en voorspelbaarheid nodig.
6.6
Het hof is tegen die achtergrond van oordeel dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nu het meest gebaat zijn bij professionele opvoeders in een gezinshuis. De opvoedbehoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is dusdanig hoog dat eventuele niet-professionele pleegouders hier niet aan kunnen voldoen. De broer en schoonzus van de vader vinden het - naar het hof begrijpt - al zeer intensief om de kinderen één weekend per maand op te vangen.
De GI heeft uitgelegd dat gezinshuisouders professionele opvoeders zijn die zich fulltime kunnen richten op de zorg voor de kinderen. Daarnaast kunnen zij specialistische hulp vragen aan pedagogen die in contact staan met het gezinshuis. De GI heeft gezocht naar een Islamitisch gezinshuis, maar kon geen geschikt gezinshuis vinden dat plek had voor de kinderen. Uiteindelijk heeft de GI gekozen voor het gezinshuis [naam1] , omdat dit gezinshuis expertise heeft in traumasensitief opvoeden en dat is wat de kinderen nodig hebben. Het hof is van oordeel dat de professionaliteit, stabiliteit en continuïteit van deze opvoedomgeving nu het meest belangrijk is voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof is dus van oordeel dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het huidige gezinshuis op de best mogelijke plek zitten.
6.7
Het hof heeft gezien dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de afgelopen jaren heel veel veranderingen hebben doorgemaakt. Het hof is echter ook van oordeel dat deze veranderingen geen invloed hebben op de al jaren bestaande gronden voor de machtiging(en) uithuisplaatsing. Die gronden zijn ondanks alle wijzigingen in de verschillende omstandigheden steeds aanwezig geweest. Daarom leiden de gewijzigde omstandigheden, hoe vervelend ook, niet tot een ander oordeel.
Deskundigenonderzoek, bijzondere curator en raadsonderzoek
6.8
De vader verzoekt het hof om een onderzoek te gelasten door een onafhankelijke deskundige. De rechter wijst zo’n verzoek van een ouder toe als het onderzoek tot de beslissing in de zaak kan leiden en het belang van het kind zich niet tegen het onderzoek verzet (artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
6.9
Daarnaast verzoekt de vader om een bijzonder curator te benoemen. De rechter kan in jeugdzaken een bijzonder curator benoemen om de belangen van het kind te vertegenwoordigen als de rechter dat noodzakelijk vindt, doordat de belangen van het kind in strijd zijn met de belangen van de ouders (artikel 1:250 BW).
6.1
Het hof ziet geen aanleiding om op dit moment een deskundige of een bijzonder curator te benoemen. De raad start binnenkort namelijk met een onderzoek naar de eventuele beëindiging van het gezag van de ouders. De raad zal daarmee ook onderzoek doen naar het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en naar wat het naar het oordeel van de raad het meest in hun belang is voor de toekomst. Het hof is daarom van oordeel dat een deskundigenonderzoek of een bijzonder curator vooruitlopend of naast het raadsonderzoek nu geen toevoegde waarde heeft. Voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is zo’n extra traject bovendien onnodig belastend. Dat is niet in hun belang.
6.11
Tijdens de zitting hebben de ouders verteld dat zij zich zorgen maken over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De gezinshuisouders hebben een christelijke levensovertuiging en de kinderen zitten op een christelijke school. De ouders zijn bang dat de kinderen hierdoor de binding met hun islamitische achtergrond en familie kwijtraken. De GI heeft oog voor dit probleem en wil hier graag aan gaan werken. De raad heeft tijdens de zitting voorgesteld om dit aspect mee te nemen in het aankomende raadsonderzoek. Het hof is van oordeel dat dit een goed idee is. De islamitische achtergrond van de kinderen is namelijk een belangrijk onderdeel van hun identiteit. Het hof zal in deze beschikking geen officiële onderzoeksopdracht geven aan de raad. Wel doet het hof bij deze de aanbeveling aan de raad om in het aankomende raadsonderzoek - indien de raad van oordeel is dat aanleiding bestaat voor een verderstrekkende maatregel - aandacht te besteden aan de vraag hoe [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de binding met de islamitische cultuur en religie het best kunnen behouden.
Kindgesprek [de minderjarige1]
6.12
De vader heeft verzocht om [de minderjarige1] uit te nodigen voor een kindgesprek. Het hof nodigt normaal gesproken alleen kinderen uit die twaalf jaar of ouder zijn. Het hof heeft beslist om [de minderjarige1] niet te spreken voor de beslissing in deze zaken. Het hof heeft namelijk op basis van de stukken en de mondelinge behandeling kunnen oordelen over de gronden voor de machtiging uithuisplaatsing en de plaatsing in het gezinshuis. Een gesprek met [de minderjarige1] zou het oordeel van het hof niet veranderd hebben.
6.13
Het hof is wel van oordeel dat [de minderjarige1] de kans moet krijgen om na deze beschikking met één van de raadsheren te praten. De GI heeft namelijk uitgelegd dat [de minderjarige1] een negatief beeld heeft van de rechtspraak. Het zou volgens de GI goed zijn als [de minderjarige1] een keer een positief gesprek met een rechter kan hebben. Het hof zal [de minderjarige1] daarom een brief sturen en uitnodigen om met een van de raadsheren te komen praten over de beslissing over de machtiging uithuisplaatsing en de plaatsing in het gezinshuis.
Conclusie
6.14
Het hof wijst de verzoeken van de beide ouders af en bekrachtigt beide bestreden beschikkingen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 mei 2022;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 september 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.B. de Groot en M.E.L. Klein, in samenwerking met mr. L.M. de Wit, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 1 december oktober 2022.