ECLI:NL:GHARL:2022:10334

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
200.311.392
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijke gezagskwestie na scheiding van ouders met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het ouderlijk gezag over een minderjarige, geboren in 2020. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin werd bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kind dragen, en dat alleen bij ernstige contra-indicaties hiervan kan worden afgeweken. Het hof heeft geoordeeld dat het ontbreken van goede communicatie tussen de ouders niet automatisch leidt tot de conclusie dat het gezag aan één ouder moet worden toegekend. De moeder heeft aangevoerd dat de ouders eerst moeten werken aan hun communicatie voordat gezamenlijk gezag mogelijk is, maar het hof heeft geen bewijs gevonden dat de ouders niet in staat zijn om samen beslissingen te nemen over hun kind.

Het hof heeft de positieve ontwikkelingen in de communicatie tussen de ouders en de zorgregeling voor de minderjarige in overweging genomen. Het hof heeft besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de ouders gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De beslissing is genomen in het belang van het kind, waarbij het hof ook het advies van de raad voor de kinderbescherming heeft gevolgd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.311.392
(zaaknummer rechtbank Gelderland 394520)
beschikking van 1 december 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.R.T. Tromp te Nijmegen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 mei 2022;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 november 2022 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, met haar advocaat;
- de vader, met mr. L.D.M. Rubens-Snijders te Nijmegen als waarnemer van mr. Cox;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

3.De feiten

Partijen hebben een relatie gehad met elkaar. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2020 te [woonplaats2] (verder ook te noemen: [de minderjarige] ). De vader heeft [de minderjarige] erkend. Sinds de bestreden beschikking hebben partijen gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is onder meer bepaald dat de ouders gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van dit deel van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover daarin is bepaald dat de vader en de moeder gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag, en het verzoek van de vader dat daarop betrekking heeft alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer. Hij vraagt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel dat verzoek af te wijzen, en - zo begrijpt het hof - de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kind dragen en dat alleen wanneer sprake is van ernstige contra-indicaties hiervan kan worden afgeweken. Volgens vaste rechtspraak betekent het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Dat is slechts zo als is voldaan aan (één van) de gronden, zoals vermeld in artikel 1:253c lid 2 BW. Net als de rechtbank en op dezelfde gronden die het hof na eigen onderzoek over neemt, is het hof van oordeel dat hiervan geen sprake is, zodat het verzoek van de vader om samen met de moeder het gezag uit te oefenen over [de minderjarige] dient te worden toegewezen. Het hof volgt daarmee ook het advies dat de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven en legt zijn beslissing hierna verder uit.
5.3
De moeder stelt dat de ouders eerst moeten werken aan de verbetering van hun communicatie, voordat sprake kan zijn van gezamenlijk gezag. Uit de processtukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof gebleken dat de ouders al geruime tijd - zowel onderling door middel van e-mail en telefoon als via de ouders van de moeder - met elkaar communiceren. Dat de ouders niet in staat zijn om op constructieve wijze met elkaar over [de minderjarige] te communiceren - zoals de moeder stelt en de vader betwist - blijkt volgens het hof niet. Aan de stelling van de moeder dat zij (en haar familie) is of wordt lastig gevallen door de vader gaat het hof voorbij, nu deze stelling door de vader gemotiveerd is betwist en het waarheidsgehalte daarvan voor de beslissing van het hof niet van doorslaggevende betekenis is.
Het hof overweegt dat ook sinds de bestreden beschikking niet is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om samen beslissingen in het kader van de uitoefening van het gezamenlijke gezag te maken. Integendeel, er is sindsdien zelfs sprake van een positieve ontwikkeling: de ouders hebben samen de zorgregeling uitgebreid. Ook vindt het hof het van belang dat beide ouders hebben verklaard dat het goed gaat met [de minderjarige] .
Het hof benadrukt dat het belangrijk is dat de ouders het SCHIP-traject, waaraan zowel de moeder als de vader bereid is deel te nemen, gaan starten. Het hof vindt het met de raad van belang dat de ouders een gelijkwaardige rol hebben gedurende dit traject. Het gezamenlijk gezag draagt daaraan bij.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 maart 2022, voor zover het de beslissing onder 7.1 betreft waarin de ouders gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , geboren [in] 2020 te [woonplaats2] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, H. Phaff en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. I.M. Redert als griffier, en is op 1 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.