ECLI:NL:GHARL:2022:10326

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
21/01641
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 320.000, welke waarde na bezwaar werd verlaagd naar € 296.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waardering en stelde dat de waarde van de woning € 236.385 zou moeten zijn. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende voerde aan dat de woning in slechte staat verkeert en dat er sprake is van waardedrukkende factoren, zoals de nabijheid van een coffeeshop en smartshop. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met deze factoren en dat de door belanghebbende gestelde waarde niet aannemelijk was gemaakt. Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de woning vastgesteld op € 250.000, en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Tevens werd de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verminderd en werd de heffingsambtenaar gelast het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01641
uitspraakdatum: 29 november 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 18 oktober 2021, nummer UTR 21/204, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [woonplaats] (BghU)(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 215 BS te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 320.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2020 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 296.000 en de opgelegde aanslag OZB 2020 dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft partijen bij brief van 24 mei 2022 laten weten voornemens te zijn zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen en partijen gevraagd uiterlijk binnen twee weken week na die datum bijgevoegd formulier te retourneren. Het Hof heeft hierbij vermeld dat als het formulier niet binnen twee weken na dagtekening van de brief is geretourneerd, het Hof ervan uitgaat dat de desbetreffende partij geen zitting wenst. De heffingsambtenaar heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een zitting. Belanghebbende heeft eveneens het formulier geretourneerd.
1.6.
Bij brief van 25 oktober 2022 heeft het Hof partijen laten weten dat geen van de partijen heeft verzocht om een (nadere) zitting en dat daarom het Hof bovenvermelde zaak zal afdoen zonder (nadere) mondelinge behandeling. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.
Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een in 1931 gebouwde bovenwoning met een oppervlakte van ongeveer 103 m2.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2019.
3.2.
Belanghebbende bepleit een waarde van € 236.385 en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde en de aanslag OZB 2020
3.3.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de waarde van € 296.000 niet te hoog is vastgesteld en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.2.
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde dan door de heffingsambtenaar is vastgesteld. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde verwijst de heffingsambtenaar naar een taxatiematrix, opgemaakt op 28 april 2021 door [naam1] , taxateur, waarin de waarde van de woning is getaxeerd op € 296.001. Op basis van de vergelijkingsmethode zijn vier panden, alle te [woonplaats] , als referentieobject gebruikt. Daarbij is rekening gehouden met kwaliteit (K), onderhoud (O) en voorzieningen (V) en ligging van de onroerende zaak en de referentieobjecten.
Object
Bouw-jaar
Kwaliteit
Onderhoud
Voorzieningen
Ligging
Gebruiksopp.
(m2)
Woningwaarde per m2
(€)
Bijgebouwen
WOZ/Koopsom (€)
Datum koopcontract
[adres1] 215 BS
(getaxeerde object)
1931
voldoende
matig
eenvoudig
Aan een doorgaande weg naast coffeeshop
103
2.874
296.001
[adres2] 55 BS
1926
voldoende
voldoende
eenvoudig
Aan drukke doorgaande weg met busbaan
100
3.71
Dakterras 26 m2
€ 14.000
365
05-07-2018
[adres1] 301 BSA
1931
voldoende
voldoende
luxe
Aan doorgaande weg, tussen horecagelegenheid en supermarkt
125
3.828
Dakterras 41 m2
€ 20.500
425
12-10-2017
[adres3] 2 BSA
1935
voldoende
voldoende
normaal
Op de hoek met de [adres1] t.o. [adres1] 215
98
3.327
Balkon 4 m2
€ 2.000
326
09-12-2018
[adres1] 279 BS
1937
voldoende
matig
eenvoudig
Aan doorgaande weg
100
3.305
Balkon 5 m2
€ 2.500
325
24-10-2018
4.4.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de onroerende zaak een eenvoudige en gedateerde inrichting heeft en dat sprake is van grootschalig achterstallig onderhoud. Hij heeft er in dit verband onder andere op gewezen dat dakbedekking, cv-ketel, wastafels, keuken, toilet en douche aan vervanging toe zijn. Volgens belanghebbende moeten de door de heffingsambtenaar gebruikte referentietransacties bijna allemaal buiten beschouwing blijven omdat de kwaliteit en de onderhoudstoestand van die woningen veel beter is dan die van de woning. Ten aanzien van referentieobject [adres1] 279 BS geeft belanghebbende aan dat de heffingsambtenaar wel stelt dat dat pand ook slecht onderhouden is, maar dat dat niet uit de stukken van het dossier blijkt. Ook van [adres2] 55 BS waarvan gesteld wordt dat de voorzieningen eenvoudig zijn, ontbreekt fotomateriaal. De iWOZ-vastgoedkaarten van deze objecten zijn, ondanks verzoeken daartoe, niet overgelegd. Daarnaast dient volgens belanghebbende rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat de aan- en afvoerleidingen van gas, water, elektriciteit en riool van de woning door het ondergelegen bedrijfspand lopen, zodat bij verkoop van de onroerende zaak afzonderlijk van het bedrijfspand eerst hoge kosten moeten worden gemaakt om verkoop mogelijk te maken. Ten slotte heeft belanghebbende aangevoerd dat de heffingsambtenaar te weinig rekening heeft gehouden met de waardedrukkende invloed van de naastgelegen smartshop en coffeeshop. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Rechtbank over het belastingjaar 2014 stelt belanghebbende dat die waardedruk vanwege de aanwezigheid van de coffeeshop al op € 411 per m2 zou moeten worden gezet, maar vanwege de aanwezigheid van nu ook een smartshop moet worden gesteld op € 800 per m2. Ten slotte geeft belanghebbende aan dat ook geen rekening is gehouden met de overlast van het gevaarlijke afval dat voor en achter de woning van belanghebbende wordt gedumpt.
4.5.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Hierbij is van belang dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van de coffeeshop en de smartshop. De coffeeshop wordt weliswaar in de matrix genoemd, maar de aanwezigheid van de smartshop, welke aanwezigheid de heffingsambtenaar niet heeft betwist, is niet in de matrix opgenomen. De verwijzing naar de overlast die de referentieobjecten ondervinden is onvoldoende, omdat deze overlast niet wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van een coffeeshop en een smartshop. Daar komt nog bij dat de heffingsambtenaar zich in het geheel niet heeft uitgelaten over het door belanghebbende genoemde waardeverminderende effect van het gevaarlijke afval dat voor en achter de woning wordt gedumpt. Bovendien bestaat onduidelijkheid of voldoende rekening is gehouden met de waardevermindering als gevolg van het achterstallige onderhoud van de woning, welke waardevermindering belanghebbende op € 70.000 schat. Hierbij speelt mee dat juist ten aanzien van het referentieobject [adres1] 279 BS, waarvan de heffingsambtenaar stelt dat dit pand eveneens achterstallig onderhoud kent, de iWOZ-kaarten of andere informatie die dit kan onderbouwen ontbreekt. Dit maakt het onmogelijk te beoordelen hoe het onderhoud van [adres1] 279 BS zich verhoudt tot het onderhoud van de woning. Ook ten aanzien van de [adres2] 55 BS ontbreekt dergelijke informatie
4.6.
Belanghebbende bepleit een waarde van € 236.365, afgeleid van de in de matrix van de heffingsambtenaar vermelde gegevens van de referentieobjecten en de daaruit af te leiden gemiddelde prijs per vierkanten meter, te verminderen met een afwaardering wegens overlast van de coffeeshop van € 411 per m2 en een vermindering van € 700 per m2 wegens achterstallig onderhoud. Daarnaast stelt belanghebbende dat de afwaardering nog groter moet zijn vanwege de aanwezigheid van de smartshop. Een onderbouwing van de gestelde afwaardering wegens overlast ontbreekt. Een afwaardering van € 411 per m2 kan niet worden afgeleid uit de uitspraak van de Rechtbank voor het jaar 2014. Dat de komst van de smartshop leidt tot een bijna verdubbeling van de afwaardering wordt wel gesteld, maar niet onderbouwd. Ook belanghebbende heeft daarom de door hem gestelde waarde niet aannemelijk gemaakt.
4.7.
Gelet op het vorenstaande zal het Hof de waarde in goede justitie vaststellen op € 250.000.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar,
– vermindert de waarde tot € 250.000,
– vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 48 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. E. Breedveld, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter
te ondertekenen.
(A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 november 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.