In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 320.000, welke waarde na bezwaar werd verlaagd naar € 296.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waardering en stelde dat de waarde van de woning € 236.385 zou moeten zijn. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende voerde aan dat de woning in slechte staat verkeert en dat er sprake is van waardedrukkende factoren, zoals de nabijheid van een coffeeshop en smartshop. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met deze factoren en dat de door belanghebbende gestelde waarde niet aannemelijk was gemaakt. Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de woning vastgesteld op € 250.000, en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Tevens werd de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verminderd en werd de heffingsambtenaar gelast het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.