ECLI:NL:GHARL:2022:10325

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
21/01009 en 21/01010
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake teruggaaf omzetbelasting en naheffingsaanslag OB

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 juli 2021. De zaak betreft een teruggaaf van omzetbelasting (OB) over het tweede kwartaal van 2019 en een naheffingsaanslag OB. De rechtbank had de teruggaaf vastgesteld op € 172 en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 22 november 2022 zijn partijen tot een compromis gekomen over de geschillen in beide hoger beroepen, waarbij de naheffingsaanslag OB over het vierde kwartaal van 2016 en de tweede teruggaafbeschikking over het tweede kwartaal van 2019 zijn vernietigd. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over de proceskosten en griffierechten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/01009 en 21/01010
uitspraakdatum: 29 november 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 5 juli 2021, nummers AWB 20/5261 en AWB 20/5264, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is bij beschikking een teruggaaf van omzetbelasting (hierna: OB) over het tijdvak april tot en met juni 2019 (hierna: 2e kwartaal 2019) verleend van € 428. Deze teruggaafbeschikking is onherroepelijk geworden.
1.2.
Aan belanghebbende is over het 2e kwartaal 2019 een naheffingsaanslag in de OB opgelegd. Ook is bij beschikking de teruggaaf van OB over dit tijdvak op nihil gesteld (hierna: de tweede teruggaafbeschikking).
1.3.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag vernietigd en de tweede teruggaafbeschikking herzien naar een bedrag van € 6.
1.4.
Belanghebbende is tegen de in 1.3. genoemde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep inzake de kostenvergoeding ongegrond verklaard, het beroep inzake de tweede teruggaafbeschikking gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur daarover vernietigd en de teruggaaf vastgesteld op € 172. Ook heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht en van haar proceskosten.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord G.A. Hesselink als gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een procesverbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Gronden

2.1.
Partijen zijn ter zitting tot overeenstemming gekomen over het onderhavige hoger beroep, alsmede over het hoger beroep in de zaak met nummer BK-ARN 21/01003. Het Hof zal het gehele door partijen bereikte compromis hierna weergeven.
A.
Zaak BK-ARN 21/01003
De naheffingsaanslag OB 4e kwartaal 2016 moet worden vernietigd.
De verzuimboetes over dat tijdvak moeten worden vernietigd.
In de eerste uitspraak van de Rechtbank is aan belanghebbende terecht een proceskostenvergoeding van € 1.024 en een griffierechtvergoeding van € 333 toegekend. Over die beide bedragen moet wettelijke rente worden vergoed, berekend vanaf 1 mei 2019 tot de datum van algehele voldoening naar een rentepercentage van 2%.
Voor de tweede bezwaarfase moet aan belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 261 worden toegekend.
Voor de tweede beroepsfase moet aan belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 1.518 en een griffierechtvergoeding van € 354 worden toegekend. Over die beide bedragen moet wettelijke rente worden vergoed, berekend vanaf 27 juli 2021 tot de datum van algehele voldoening naar een rentepercentage van 2%.
Voor de hogerberoepsfase moet aan belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 759 worden toegekend voor het indienen van het hogerberoepschrift; hierbij is geenpunt voor de aanwezigheid bij de zitting toegekend, omdat daarmee rekening wordt gehouden in de uitspraak op het hoger beroep met nummers BKARN 21/01009 en 21/01010. Daarnaast moet aan belanghebbende een griffierechtvergoeding worden toegekend van € 541.
Zaak BK-ARN 21/01009 en 21/01010
De naheffingsaanslag OB 2e kwartaal 2019 moet worden vernietigd. Deze is feitelijk al vernietigd.
Belanghebbende heeft recht op een teruggaaf 2e kwartaal 2019 van € 428. Deze teruggaaf is reeds toegekend bij een 1e teruggaafbeschikking.
De tweede teruggaafbeschikking over het 2e kwartaal 2019 moet worden vernietigd.
Voor de bezwaarfase moet aan belanghebbende een kostenvergoeding van € 269 per bezwaar worden toegekend, derhalve in totaal € 538.
Voor de beroepsfase moet aan belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 1.496 en een griffierechtvergoeding van € 354 worden toegekend. Over die beide bedragen moet wettelijke rente worden vergoed, berekend vanaf 2 augustus 2021 tot de datum van algehele voldoening naar een rentepercentage van 2%.Voor de hogerberoepsfase moet aan belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 1.518 en een griffierechtvergoeding van € 541 worden toegekend. De proceskostenvergoeding ziet op € 759 voor het indienen van het hogerberoepschrift en voor € 759 op een vergoeding voor het verschijnen ter zitting. Dit laatste bedrag is zowel voor het verschijnen in het hoger beroep met nummer 21/01003 als voor het verschijnen in het hoger beroep met de nummers 21/01009 en 21/01010.
Beide zaken
Met dit compromis hebben partijen uitdrukkelijk geen overeenstemming bereikt over de wijze van tenuitvoerlegging van de beslissingen van het Hof en, voor zover in stand gelaten, de Rechtbank en de Inspecteur. Met name zijn partijen het niet erover eens of de hiervoor genoemde bedragen reeds door de ontvanger van de Belastingdienst zijn verrekend en zo ja, of hij hiertoe gerechtigd was.
Met alles wat hiervoor is weergegeven hebben partijen een compromis bereikt over het gehele geschil in beide hoger beroepen. Op geen enkel ander punt in deze zaken wensen partijen van het Hof nog een beslissing.
2.2.
Het Hof zal hierna overeenkomstig dit compromis beslissen, voor zover betrekking hebbend op onderhavig hoger beroep en voor zover zijn uitspraakbevoegdheden dat toelaten. Voor zover het compromis betrekking heeft op het hoger beroep in de zaak met nummer BKARN 21/01003 heeft het Hof zijn beslissing neergelegd in een afzonderlijke uitspraak van dezelfde datum als onderhavige uitspraak.

3.Beslissing

Het Hof:
­ vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de vergoeding van de proceskosten voor de beroepsfase en het griffierecht,
­ verklaart het beroep met betrekking tot de kostenvergoeding met betrekking tot de naheffingsaanslag 2e kwartaal 2019 gegrond,
­ vernietigt de uitspraak van de Inspecteur voor zover het betreft de weigering een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de bezwaarfase,
­ verklaart het beroep met betrekking tot de tweede teruggaafbeschikking gegrond,
­ vernietigt de uitspraak van de Inspecteur over de tweede teruggaafbeschikking,
­ vernietigt de tweede teruggaafbeschikking,
­ draagt de Inspecteur op tot vergoeding van wettelijke rente over de door de Rechtbank aan belanghebbende toegekende vergoeding van de proceskosten van € 1.496 en van het in beroep betaalde griffierecht van € 354 vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag van algehele voldoening,
­ veroordeelt de Inspecteur in de (proces)kosten van belanghebbende voor de behandeling van de bezwaren en het hoger beroep tot een bedrag van € 2.056 (2 x € 269 + 2 x € 759) en
­ gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht in verband met het hoger beroep bij het Hof vergoedt, te weten € 541.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. R.A.V Boxem en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.
De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(A.E. Keulemans)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 30 november 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.