ECLI:NL:GHARL:2022:10280

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
200.305.011/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en stelplicht van de man

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft een relatie gehad met de vrouw, verweerster, en zij zijn de ouders van twee minderjarige kinderen. De rechtbank Midden-Nederland had in een eerdere beschikking op 13 oktober 2021 bepaald dat de man een bijdrage van € 206 per kind per maand moest betalen, met ingang van 11 februari 2021. De man is het niet eens met deze beslissing en heeft drie grieven ingediend, die betrekking hebben op de behoefte van de kinderen, de draagkracht van zowel de man als de vrouw, en de zorgkorting. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 oktober 2022 in Zwolle, verscheen de man zonder advocaat, terwijl de vrouw werd bijgestaan door haar advocaat.

De man betwist de hoogte van de behoefte van de kinderen en stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om aan de alimentatieverplichting te voldoen. Hij heeft geen of nauwelijks inkomsten uit arbeid en stelt dat hij al jaren leeft van een klein vermogen. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. Het hof heeft overwogen dat de vrouw primair de stelplicht heeft ten aanzien van de behoefte en draagkracht, maar dat de man ook zijn inkomsten en relevante uitgaven moet onderbouwen. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn inkomen, waardoor het hof niet in staat is om zijn financiële situatie goed te beoordelen.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de man voldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte kinderalimentatie te voldoen. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het verzoek van de man om een betalingsregeling voor de achterstand in de kinderalimentatie wordt afgewezen. De beslissing is op 24 november 2022 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.305.011/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 517315)
beschikking van 24 november 2022
in de zaak van
[verzoeker](de man),
wonende te [woonplaats1] (Spanje),
verzoeker in het hoger beroep,
advocaat: voorheen mr. J.B. Streefkerk te Almere, thans zonder advocaat,
en
[verweerster](de vrouw),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het hoger beroep,
advocaat: mr. A.G. Ton te Almere.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 13 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 7 januari 2022;
  • het verweerschrift met bijlage(n);
  • een journaalbericht van 12 september 2022 van mr. Streefkerk, waarbij zij zich onttrekt als advocaat van de man;
  • een brief van de vrouw van 10 oktober 2022, met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 oktober 2022 plaatsgevonden in Zwolle. Partijen zijn in persoon verschenen, de man zonder advocaat, de vrouw bijgestaan door
mr. Ton.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben tot begin 2019 samengewoond.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2014;
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2018.
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (kinderalimentatie) met ingang van 11 februari 2021 bepaald op € 206,-- per kind per maand.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de behoefte van de kinderen, de draagkracht van de man, de draagkracht van de vrouw en de te hanteren zorgkorting. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de vrouw wordt afgewezen, dan wel een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vast te stellen op een door het hof te bepalen bedrag. Indien het hof alsnog een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen voornoemd vaststelt, dan verzoekt de man de alsdan ontstane achterstand te doen laten inlopen op een nader overeen te komen maandelijks te betalen bedrag.
4.3
De vrouw voert verweer en zij verzoekt de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans de grieven ongegrond te verklaren.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
Art. 1:404 lid 1 BW bepaalt dat iedere ouder ten minste verplicht is naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen.
5.2
De man stelt zich op het standpunt dat de behoefte onjuist is vastgesteld en dat hij onvoldoende draagkracht heeft om in de behoefte te voorzien van de twee kinderen waarvoor hij onderhoudsplichtig is. Kort gezegd stelt de man al jaren (sinds hij in 2016 naar [woonplaats1] is verhuisd) geen of nauwelijks inkomsten uit arbeid te verwerven. Volgens de man hebben partijen geruime tijd geleefd van het kleine vermogen (van circa € 20.000,-- en de gelden op de spaarrekeningen van de kinderen) dat de man vanuit Nederland had meegenomen naar [woonplaats1] . De man betwist dan ook dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten (behoefte) van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op basis van de NIBUD-tabellen “Kosten van kinderen” 2018 kan worden becijferd op € 215,-- per kind per maand, zoals de rechtbank heeft gedaan. Volgens de man dient de behoefte van de kinderen gesteld te worden op de minimale behoefte van
€ 140,-- per kind per maand. Ook nu nog, vier jaar na het uiteengaan van partijen, heeft de man naar zijn zeggen slechts geringe inkomsten. Het is de man, die een garage had willen openen, mede door de coronacrisis niet gelukt om voldoende inkomsten in de autobranche te genereren.
5.3
Omdat de vrouw het verzoek om kinderalimentatie heeft gedaan, rust op haar primair de stelplicht ten aanzien van behoefte en draagkracht. Nu de man betwist dat hij inkomen had ten tijde van het uiteengaan van partijen en zijn inkomen voldoende is om de verzochte bijdrage te kunnen voldoen, ligt het echter op zijn weg om zijn inkomsten en relevante uitgaven met bewijsstukken inzichtelijk te maken. De man heeft dit onvoldoende, en evenmin in overeenstemming met het geldende procesreglement, gedaan.
5.4
De man heeft tijdens deze procedure namelijk geen informatie over zijn inkomen gedeeld. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft de man de gelegenheid gehad om specificaties van zijn inkomen in het geding te brengen en heeft hij toegezegd dit te zullen doen. Desondanks heeft de man de vereiste informatie niet ingebracht. Inmiddels is het eind 2022, waardoor zijn inkomensspecificaties inmiddels beschikbaar zouden moeten zijn. Door het ontbreken van informatie over het inkomen van de man is het hof niet in staat om op deugdelijke wijze te beoordelen wat het inkomen van de man over de hier aan de orde zijnde relevante periode is geweest. Door geen financiële stukken in te brengen, heeft de man het verzoek van de vrouw onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof volgt de rechtbank dan ook in de berekening van de behoefte van de kinderen. Ter zitting is verder gebleken dat de man beschikt over contanten, regelmatig heen en weer reist tussen [woonplaats1] en Nederland en kleding kan kopen voor de kinderen. Het hof gaat er daarom van uit dat de man voldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte kinderalimentatie te voldoen. Uit de door de vrouw overgelegde inkomens gegevens blijkt dat haar inkomen zo laag is dat zij geen ruimte heeft om bij te dragen in de kosten van de kinderen. Verder is er geen reguliere omgang tussen de man en de kinderen zodat het hof geen reden ziet een zorgkorting toe te passen.
Alles overziend is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de door de vrouw gevraagde bijdrage bovenmatig is. De man wordt in staat geacht deze bijdrage te kunnen voldoen. Tegen de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum van 11 februari 2021 is geen grief gericht. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.
5.5
Ten aanzien van het verzoek van de vader dat strekt tot het inlopen van de betalingsachterstand in de kinderalimentatie door middel van een betalingsregeling is het hof eveneens van oordeel dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij de betalingsachterstand niet kan voldoen. Het hof wijst daarom het verzoek van de man af.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 13 oktober 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
W. Schoo, bijgestaan door de griffier, en is op 24 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.