ECLI:NL:GHARL:2022:10225

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
200.316.172
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 23 juni 2022 had besloten om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de verzoeken van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Gelderland (GI), af te wijzen.

De procedure in hoger beroep begon met de indiening van het beroepschrift op 16 september 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 oktober 2022. Tijdens deze zitting waren de moeder, haar advocaat, een vertegenwoordiger van de GI en de gezinshuismoeder aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder alleen belast is met het gezag over de kinderen en dat de vader van [de minderjarige1] deze heeft erkend. De kinderen zijn sinds april 2020 onder toezicht gesteld en zijn in een gezinshuis geplaatst.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI zorgvuldig afgewogen. De moeder heeft positieve stappen gezet in haar leven, maar het hof oordeelde dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn. De kinderen hebben behoefte aan stabiliteit en structuur, en het hof concludeerde dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. De beslissing van de kinderrechter werd dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.316.172
(zaaknummer rechtbank Gelderland 404620)
beschikking van 29 november 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Nijmegen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gezinshuisouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2],
wonende te [woonplaats2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (hierna ook: de kinderrechter), van 23 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 september 2022;
  • het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 oktober 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat mr. E. Maalsen, kantoorgenoot van mr. Cox;
  • een vertegenwoordiger van de GI en
  • de gezinshuismoeder.

3.De feiten

3.1
De moeder en [de vader] (de vader) zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ), geboren [in] 2016 te [plaats1] en
  • [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ), geboren [in] 2018 te [plaats1] ,
gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De vader heeft [de minderjarige1] erkend. De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
De moeder heeft nog een minderjarige dochter, [de minderjarige3] , geboren [in] 2022 te [plaats1] . [de minderjarige3] staat ook onder toezicht van de GI. De moeder en [de minderjarige3] wonen samen in een moederkind-huis.
3.3
Bij beschikkingen van 7 april 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 6 april 2020 tot 6 juli 2020 en machtigingen aan de GI verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinshuis met ingang van 7 april 2020 voor de duur van vier weken (tot uiterlijk 5 mei 2020).
3.4
Nadien zijn de ondertoezichtstellingen en de machtigingen tot uithuisplaatsing steeds verlengd.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 7 juli 2023 en de machtigingen tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder eveneens verlengd tot 7 juli 2023.
3.6
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven sinds december 2021 bij de huidige gezinshuisouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de GI af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en vraagt het hof het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De positie van de gezinshuisouders
5.1
De gezinshuisouders zijn abusievelijk door het hof als belanghebbenden opgeroepen voor de zitting en in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken worden [de minderjarige1] en [de minderjarige2] door gezinshuisouders nog niet ‘gedurende ten minste een jaar als behorende tot hun gezin’ verzorgd en opgevoed, wat een voorwaarde is om volgens de wet als belanghebbende te worden aangemerkt. Desgevraagd hebben de moeder en de GI ermee ingestemd de gezinshuisouders aan te merken als belanghebbenden. Het hof merkt hen in deze procedure aan als belanghebbenden.
Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.4
De moeder is het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
5.5
Het hof zal de verzoeken van de moeder afwijzen.
Op grond van de schriftelijke stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof, net als de kinderrechter, van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Voor zover de moeder aanvoert dat sprake is van gewijzigde omstandigheden acht het hof dat onvoldoende duidelijk gemaakt.
Bij het eerste plan van aanpak heeft de GI doelen gesteld waaraan de moeder moest voldoen om een terugplaatsing van de kinderen mogelijk te maken. Positief is dat de moeder inmiddels afspraken doorgaans nakomt en bezig is haar leven op orde te krijgen. De GI ziet ook dat de moeder goede stappen maakt, maar daarnaast constateert de GI dat de moeder in het verleden vaker goede stappen heeft gezet en dit dan niet voor langere tijd kon vasthouden. Het hof is het met de GI eens dat de positieve ontwikkeling bij de moeder nog maar pril is en de moeder langdurig(er) moeten laten zien dat zij in staat is tot samenwerking met de GI en te voldoen aan de gestelde doelen, waaronder het stoppen met middelengebruik. Van een bestendige, stabiele situatie bij de moeder is nog geen sprake zeker niet nu de moeder weg wil uit het moederkind-huis en wil gaan samenwonen met de vader van [de minderjarige3] . Over de vader van [de minderjarige3] en de relatie tussen de moeder en hem is nog weinig bekend. Er bestaat dus onduidelijkheid over de toekomstige situatie in het gezin van de moeder.
Gelet op het vorenstaande zijn de ernstige zorgen die reden waren voor de (verlenging van de) uithuisplaatsing van de kinderen, niet dusdanig verminderd dat de kinderen weer thuisgeplaatst kunnen worden. Daarbij is van belang dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , mede gelet op hun roerige voorgeschiedenis, extra behoefte hebben aan structuur en duidelijkheid. Zij hebben nu een stabiele plek. [de minderjarige1] krijgt speltherapie en [de minderjarige2] binnenkort ook.
Het hof neemt hierbij verder in overweging dat de GI inmiddels de raad heeft gevraagd onderzoek te doen naar het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het belang van de kinderen vereist ook dat hun perspectief op een zorgvuldige wijze wordt bepaald en dat niet op de uitkomst van dat onderzoek wordt vooruit gelopen.
5.6
Met inachtneming van het hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de verlenging van de ondertoezichtstellingen en machtigingen tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 23 juni 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.B. de Groot en D.J.I. Kroezen en is op 29 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.