ECLI:NL:GHARL:2022:10224

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
200.316.155
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van gezagskwesties en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige1], geboren in 2022. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter van 12 augustus 2022, waarin de minderjarige onder toezicht werd gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming Gelderland. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen of, subsidiair, de termijn van de ondertoezichtstelling te verkorten naar zes maanden.

De moeder en de vader van [de minderjarige1] hebben gezamenlijk het gezag over hun kind. De moeder heeft daarnaast nog twee andere minderjarige zonen die ook onder toezicht staan van de GI en uithuisgeplaatst zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 oktober 2022 werd duidelijk dat de moeder zich in een moederkind-huis bevindt, waar zij samen met [de minderjarige1] woont. De moeder heeft aangegeven dat zij moeite heeft met de situatie in het moederkind-huis en dat dit invloed heeft op haar en de minderjarige.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de veiligheid van [de minderjarige1] voorop staat. Ondanks de positieve ontwikkelingen in het moederkind-huis, zoals de zorg van de moeder voor haar kind, zijn er nog te veel onduidelijkheden over de situatie en de relatie tussen de ouders. Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling tot 12 april 2023 moet blijven bestaan, omdat er onvoldoende zicht is op de toekomst en de mogelijkheden van de ouders om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] te dragen. De bestreden beschikking is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.316.155
(zaaknummer rechtbank Gelderland 405868)
beschikking van 29 november 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. Maalsen te Nijmegen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (hierna ook: de kinderrechter), van 12 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 september 2022;
  • het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 oktober 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad en
  • een vertegenwoordiger van de GI.
Een collega van de raadsvertegenwoordiger was als toehoorder aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en [de vader] (de vader) zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2022 te [plaats1] . De vader en de moeder hebben samen het gezag over [de minderjarige1] .
3.2
De moeder heeft nog twee minderjarige zonen:
  • [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ), geboren [in] 2016 te [plaats1] en
  • [de minderjarige3] ( [de minderjarige3] ), geboren [in] 2018 te [plaats1] .
[de minderjarige2] en [de minderjarige3] staan ook toezicht van de GI en zijn uithuisgeplaatst in een gezinshuis.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de toen nog ongeboren [de minderjarige1] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 augustus 2022 tot 12 april 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zo heeft haar advocaat ter zitting toegelicht:
  • primair: het verzoek van de raad af te wijzen, althans
  • subsidiair: de termijn van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] te verkorten naar zes maanden.
4.2
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder kan zich niet verenigen met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] . Volgens de moeder is de beslissing van de kinderrechter te veel gebaseerd op het verleden en is onvoldoende rekening gehouden met haar ontwikkeling, haar huidige situatie voor wat betreft netwerk/ondersteuning en het openstaan voor begeleiding en hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder vooral veel moeite heeft met het feit dat zij in een moederkind-huis moet wonen met [de minderjarige1] . De moeder voert aan dat zij en [de minderjarige1] overprikkeld raken omdat ze op een pittige groep zitten met schreeuwende kinderen. Bovendien bestaat de kans dat zij haar woning kwijtraakt als zij te lang in het moederkind-huis moet blijven wonen. Ook is het voor de vader op dit moment moeilijk om een hechtingsrelatie te ontwikkelen met [de minderjarige1] . Nu de moeder zich houdt aan de door de GI gestelde doelen en de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] goed gaat, wil zij een kans krijgen om vanuit de thuissituatie samen met de vader van [de minderjarige1] te laten zien dat zij in staat zijn de verantwoordelijkheid van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] te dragen.
5.3
De raad voert verweer. Volgens de raad is het positief dat binnen het moederkind-huis wordt gezien dat de moeder goed voor [de minderjarige1] zorgt. Ook is het positief dat moeder zegt dat zij bereid is mee te werken aan de hulpverlening en dat zij de urinecontroles laat afnemen. Alleen is deze positieve ontwikkeling nog pril en in de beschermde omgeving van het moederkind-huis. Hoewel de raad bij de moeder benadrukt heeft hoe belangrijk het is dat zij zich aan de gestelde doelen houdt, laat de moeder nu al een terugtrekkende beweging zien omdat zij niet langer in het moederkind-huis wil verblijven. Er is nog geen zicht op (het functioneren van) ouders en op de relatie tussen de ouders, met als gevolg dat geen inschatting gemaakt kan worden over de veiligheid van [de minderjarige1] in de thuissituatie bij de moeder. De raad benadrukt dat [de minderjarige1] een zeer jong en dus kwetsbaar kind is. De raad begrijpt dat de moeder de druk van het moederkind-huis niet prettig vindt, maar dit is de enige manier voor de moeder om te laten zien dat zij de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] kan dragen.
5.4
Het hof stelt voorop dat de moeder in het moederkind-huis laat zien dat zij goed voor [de minderjarige1] kan zorgen, dat niet ter discussie staat dat zij veel van [de minderjarige1] houdt en zij de nodige positieve stappen heeft gezet. De ontwikkelingen in het moederkind-huis zijn dus op het eerste gezicht positief. Wel heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat melding is gemaakt van een terugval, al bestrijdt de moeder dat. De moeder wil laten zien dat zij is veranderd en dat zij zelfstandig, met de vader met wie zij wil gaan samenwonen, voor [de minderjarige1] kan zorgen. Gevraagd naar welke hulpverlening de moeder nodig heeft, zegt zij vooral een praatpaal nodig te hebben als het met haar wat minder gaat. Voor [de minderjarige1] is geen hulp nodig, aldus de moeder. Inmiddels heeft de vader van [de minderjarige1] , zo is ter zitting gebleken, mede het gezag over haar. Ten tijde van het raadsonderzoek was de vader nog niet in beeld en de GI heeft één gesprek met de vader gehad. Blijkens de informatie van de GI gebruikt de vader, dat de bestrijdt de moeder niet, in de avond een joint om in slaap te komen.
5.5
[de minderjarige1] is heel jong en volledig afhankelijk van haar verzorgers. Het is dan ook van groot belang dat haar veiligheid te allen tijde gewaarborgd is. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van hof in deze situatie nog teveel onduidelijk om de ondertoezichtstelling te beëindigen of de termijn te verkorten. In het algemeen is het stoppen met het gebruik van cocaïne erg moeilijk en is de kans op een terugval groot. De moeder zal, hoe zwaar haar dat kennelijk ook valt, langdurig(er) moeten laten zien dat zij in staat is tot samenwerking met de GI en te voldoen aan de gestelde doelen. Verder zal zicht moeten komen op de relatie tussen de ouders en de mogelijkheden van de vader om [de minderjarige1] datgene te bieden wat zij nodig heeft, zodat duidelijkheid ontstaat omtrent de toekomstige situatie in het gezin.
5.6
De ondertoezichtstelling is uitgesproken tot 12 april 2023. Het hof ziet geen aanleiding, gelet op het voorgaande, om die termijn te verkorten.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 12 augustus 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.B. de Groot en D.J.I. Kroezen en is op 29 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.