ECLI:NL:GHARL:2022:10223

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
200.315.169
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder en mentor in het kader van bewind en mentorschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de benoeming van een bewindvoerder en mentor voor de heer [de partner]. De zaak betreft een verzoek van de zoon van [de partner] om bewind en mentorschap in te stellen, waarbij hij zelf als bewindvoerder en mentor werd voorgesteld. De kantonrechter in de rechtbank Gelderland had op 8 juli 2022 de zoon tot bewindvoerder benoemd, maar de benoeming van de zoon als mentor werd betwist door [verzoekster], de levenspartner van [de partner].

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 15 november 2022 plaatsvond. [verzoekster] heeft grieven ingediend tegen de benoeming van de zoon als bewindvoerder en mentor, en verzocht om een professionele en onafhankelijke bewindvoerder en mentor aan te stellen. Het hof heeft vastgesteld dat de zoon al jarenlang de financiële zaken van [de partner] beheert en dat er geen gegronde redenen zijn om deze benoeming te wijzigen.

Echter, met betrekking tot de mentorrol heeft het hof geoordeeld dat de benoeming van de zoon als mentor niet in het belang van [de partner] is, gezien de slechte relatie tussen [verzoekster] en de zoon. Het hof heeft daarom besloten om de zoon als mentor te vervangen door de besloten vennootschap [naam2] B.V., die bereid is om deze rol op zich te nemen. De beslissing van het hof houdt in dat de zoon als bewindvoerder blijft, maar niet langer als mentor optreedt. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.315.169-01 en 02
(zaaknummers rechtbank Gelderland 9795596 (bewind) en 9795644 (mentorschap))
beschikking van 29 november 2022
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster, verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. J.H.J. Joosten te Arnhem,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder, verder te noemen: de zoon,
advocaat: mr. F. P. van Dalen te Leeuwarden,
en
[de partner] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de partner] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 8 juli 2022 uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Deze beschikkingen worden hierna ook genoemd de ‘bestreden beschikkingen’.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 29 augustus 2022;
- het verweerschrift in de schorsingszaak;
- het verweerschrift in de hoofdzaak;
- een journaalbericht van mr. Joosten van 3 november 2022, met producties 6 en 7.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 november 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren [verzoekster] en de zoon aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Ook [de partner] was op de mondelinge behandeling aanwezig.

3.Feiten

3.1
[de partner] is geboren [in] 1934. De zoon is enig kind van [de partner] en is geboren te [woonplaats1] [in] 1962.
3.2
[verzoekster] is de levenspartner van [de partner] . [verzoekster] en [de partner] wonen sinds 1 juni 1988 samen in de aan [de partner] toebehorende woning, gelegen aan de [adres1] te [woonplaats1] .
3.3
[de partner] en [verzoekster] hebben de (vermogensrechtelijke) gevolgen van hun
samenleving vastgelegd in een op 15 juni 1992, ten overstaan van notaris [naam1] te
[woonplaats1] , gepasseerde samenlevingsovereenkomst.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 4 april 2022, heeft de zoon -kortgezegd- verzocht om instelling van een bewind en mentorschap ten behoeve van [de partner] met benoeming van hem (de zoon) tot bewindvoerder en mentor.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikkingen heeft de kantonrechter:
- de goederen, die (zullen) toebehoren aan [de partner] wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand onder bewind gesteld en de zoon tot bewindvoerder benoemd, en:
- een mentorschap ten behoeve van [de partner] ingesteld en de zoon tot mentor benoemd.
4.2
[verzoekster] is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen. De eerste grief ziet op de benoeming van de zoon tot bewindvoerder en de tweede grief ziet op benoeming van de zoon tot mentor.
[verzoekster] verzoekt de bestreden beschikkingen gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam2] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna ook: [naam2] ), althans een professionele en onafhankelijke bewindvoerder, te benoemen tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [de partner] ; en
- [naam2] , althans een professionele en onafhankelijke mentor, te benoemen tot mentor van [de partner] ,
met compensatie van de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen zijn of haar eigen kosten zal dragen.
4.3
Op de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] haar verzoek tot schorsing van de bestreden beschikkingen ingetrokken, zodat dit verzoek niet langer ter beoordeling aan het hof voorligt.
4.4
De zoon voert verweer. Hij vraagt het hof om de grieven van [verzoekster] af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen, met compensatie van de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

Met betrekking tot de vraag wie bewindvoerder voor [de partner] moet zijn
5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. Op grond van 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de rechthebbende is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot bewindvoerder benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
5.2
Het hof is van oordeel dat de zoon bewindvoerder van [de partner] kan blijven.
Het hof overweegt daartoe als volgt. Niet in geschil is dat een bewind over de goederen van [de partner] noodzakelijk is. [verzoekster] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep dan ook slechts bezwaar gemaakt tegen benoeming van de zoon tot bewindvoerder. Zij staat de benoeming van een onafhankelijke bewindvoerder voor. De zoon heeft verklaard dat hij financieel goed onderlegd is en dat hij graag voor zijn vader wil zorgen en diens financiën, net als de afgelopen 15 jaren, wil blijven regelen.
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de zoon al vele jaren de financiële zaken van [de partner] beheert. Zo zijn bijvoorbeeld een aanvullende hypothecaire lening ten behoeve van [de partner] en andere financiële zaken door [de partner] en de zoon in onderling overleg geregeld. [de partner] heeft ter mondelinge behandeling ook verteld dat hij met zijn zoon de financiën bespreekt. Daaruit leidt het hof af dat [de partner] in de periode dat hij zelf nog zijn vermogensrechtelijke belangen kon waarnemen zijn zaken graag (mede) door zijn zoon liet regelen, althans dat hij zijn zoon actief daarbij betrok.
Het hof overweegt voorts dat het bewind alleen het vermogen van [de partner] betreft. [de partner] en [verzoekster] hebben, voor zover bekend, geen gezamenlijk vermogen, behoudens een (beperkte) gemeenschap van inboedel op basis van hun samenlevingsovereenkomst. [verzoekster] heeft op de mondelinge behandeling bovendien verklaard dat zij en [de partner] gescheiden bankrekeningen voerden en dat zij haar geld had en hij het zijne. Uit de stukken blijkt ook dat [de partner] de kosten van zijn - door [verzoekster] en hem gezamenlijk bewoonde - woning droeg en draagt. De vermogens van [verzoekster] en [de partner] zijn aldus nauwelijks verweven. Niet gebleken is dat de zoon zijn taken als bewindvoerder niet naar behoren uitvoert. Het heeft weliswaar enige tijd gekost om de leefgeldrekening en de beheerrekening te openen, maar inmiddels is dat gebeurd en beschikt [de partner] over een pasje van zijn leefgeldrekening. Het hof overweegt eveneens dat op grond van artikel 1:453 lid 4 BW – voor zover hier van toepassing – bij voorkeur een kind van de rechthebbende wordt benoemd, als de levenspartner niet zelf tot bewindvoerder kan of, zoals in dit geval, wil worden benoemd.
Het hof is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om de voor de onderbewindstelling van de goederen van [de partner] bestaande situatie waarin [de partner] samen met zijn (enige) zoon zijn zaken regelde meer te doorbreken dan nodig is.
Met betrekking tot de vraag wie mentor van [de partner] moet zijn
5.3
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen. Op grond van 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot mentor benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
5.4
Het hof is van oordeel dat in plaats van de zoon [naam2] tot mentor van [de partner] moet worden benoemd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
[de partner] en [verzoekster] wonen al meer dan dertig jaar samen. Ook nu [de partner] steeds minder zelfredzaam wordt in het dagelijkse leven, blijft hij zolang mogelijk thuis wonen.
Dat vraagt - ook al is er enige hulp voorhanden - ongetwijfeld veel van [verzoekster] . Zij helpt [de partner] bij de algemene dagelijkse bezigheden en probeert iedere dag nog een wandeling met [de partner] en hun de hond te maken. De zorg voor een dementerende partner brengt voor de verzorgende partner aan grote belasting en verantwoordelijkheid mee. Voor [verzoekster] is die last niet anders. Dat in overleg met de dementiecoach [de partner] binnenkort een keer per week naar de dagbesteding gaat, doet daar niet aan af.
De relatie tussen [verzoekster] en de zoon is niet goed meer. Dat is het hof ook op de mondelinge behandeling gebleken: er zijn harde woorden gesproken over en naar aanleiding van de wijze waarop volgens [verzoekster] de zoon zich jegens zijn kinderen zou hebben uitgelaten over [verzoekster] en haar positie in de familie. De zoon ontkent dergelijke uitlatingen te hebben gedaan. Wat daar allemaal van zij, feit is dat de kleinkinderen van [de partner] al geruime tijd niet of nauwelijks hun opa en [verzoekster] (die zij, daar zijn partijen het wel over eens, als hun oma zien) kunnen bezoeken. De (slechte) verhouding tussen [verzoekster] en de zoon is kennelijk belangrijker dan het plezier dat de kleinkinderen nog met hun opa (en omgekeerd) zouden kunnen beleven. Het hof geeft partijen, in vervolg op wat het hof partijen op de mondelinge behandeling heeft voorgehouden, nogmaals in overweging om onder leiding van een deskundige (bijvoorbeeld een rouwtherapeut) te onderzoeken hoe zij de verhoudingen weer kunnen normaliseren: er staat te veel op het spel en de tijd loopt door.
Het hof is van oordeel dat de belasting van de zorg voor [de partner] voor [verzoekster] niet moet worden verzwaard door de verantwoordelijkheid voor die zorg bij de zoon te leggen. Zij zou in dat geval immers steeds wanneer de gezondheid en/of het welzijn van [de partner] daarom vraagt in overleg moeten treden met de zoon en de verhouding tussen [verzoekster] en de zoon staat naar het oordeel van het hof thans betekenisvolle communicatie tussen hen beiden in de weg.
Het is beter als [verzoekster] die zorg kan afstemmen met een professionele mentor. De benoeming van een professionele mentor biedt de zoon de zekerheid dat zijn vader de zorg krijgt die hij nodig heeft. [naam2] heeft verklaard bereid te zijn om tot mentor te worden benoemd.
5.5
Gelet op het voorgaande zal het hof daarom de eerste grief van [verzoekster] verwerpen. De tweede grief slaagt. Het hof zal – nu beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld – de proceskosten in hoger beroep compenseren, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 8 juli 2022 waarbij de zoon tot bewindvoerder is benoemd (zaaknummer 9795596);
vernietigt met ingang van heden de beschikking van de kantonrechter in rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 8 juli 2022 (zaaknummer 9795644), voor zover de zoon daarbij tot mentor is benoemd, zodat met ingang van heden [verweerder] , geboren te [woonplaats1] [in] 1962, [adres2] , [woonplaats2] niet langer de mentor is van de heer [de partner] , geboren [in] 1934 en thans wonende te [woonplaats1] aan de [adres1] ;
benoemt met ingang van heden de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam2] B.V., gevestigd aan de [adres3] te [vestigingsplaats] , tot mentor van de heer [de partner] , voornoemd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, E. de Boer en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 29 november 2022 door mr. M.H.F. van Vugt uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.