ECLI:NL:GHARL:2022:1020

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
21-006030-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, vernieling, bedreiging en mishandelingen met strafoplegging en vorderingen benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, vernieling, bedreiging en twee mishandelingen. De feiten vonden plaats op 25 mei 2019, toen de verdachte een bierfles door het raam van een woning gooide, waar zich meerdere personen bevonden, waaronder een jong meisje. Dit leidde tot verwondingen door rondvliegende glasscherven. De verdachte heeft ook een ruit vernield en een persoon bedreigd met een schep. De politierechter had eerder een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, maar het hof heeft de straf aangepast. Vanwege de schending van de redelijke termijn en gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, is een gevangenisstraf van 90 dagen opgelegd, waarvan 88 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de vordering van de eerste benadeelde partij is toegewezen, terwijl de vorderingen van de andere benadeelden zijn afgewezen of gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft de vorderingen beoordeeld en de schadevergoeding vastgesteld, waarbij de wettelijke rente is toegewezen vanaf de datum van de feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006030-19
Uitspraak d.d.: 9 februari 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, van 20 november 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-164803-19, 18-088892-19 en18-245792-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, vernieling, bedreiging en mishandelingen, tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden onvoorwaardelijk. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van [benadeelde 1] geheel wordt toegewezen, de vordering van [benadeelde 2] ter zake van feit 3 in de zaak met parketnummer 18-164803-19 wordt toegewezen tot een bedrag van € 200,-, de vordering van [benadeelde 2] in de zaak met parketnummer 18-088892-19 wordt toegewezen tot een bedrag van € 210,-, allen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de vordering van [benadeelde 3] wordt afgewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.L.P. Fauser, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 20 november 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, vernieling, bedreiging en mishandelingen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden onvoorwaardelijk. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de politierechter geoordeeld dat de vordering van [benadeelde 1] geheel wordt toegewezen, de vordering van [benadeelde 2] ter zake van feit 3 in de zaak met parketnummer 18-164803-19 wordt toegewezen tot een bedrag van € 200,-, de vordering van [benadeelde 2] in de zaak met parketnummer 18-088892-19 wordt toegewezen tot een bedrag van € 210,-, allen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de vordering van [benadeelde 3] wordt afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-164803-19:
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2019 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een perso(o)n(en) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een bierfles door het raam van de woonkamer naar binnen te gooien, (achter welk raam voornoemde perso(o)n(en), waaronder [benadeelde 1] , zich bevond(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2019 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk meerdere, althans één ruit(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 25 mei 2019 te [plaats] [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door te zwaaien met een schep in de richting van die [benadeelde 2] ;
Zaak met parketnummer 18-245792-18 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 4 augustus 2018 te [plaats] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen het hoofd te slaan/stompen;
Zaak met parketnummer 18-088892-19 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 14 april 2019 te [plaats] [benadeelde 2] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan/stompen.
Voor zover in de tenlastelegging eventuele taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging
Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 in de zaak met parketnummer 18-164803-19 tenlastegelegde
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsvrouw van verdachte aangevoerd dat het gooien van een bierflesje tegen een ruit niet de aanmerkelijke kans in het leven roept dat de ruit hierdoor barst, dat de bierfles kapot gaat, dat personen worden geraakt door de fles of het glas van de ruit en dat door het breken van de ruit en de fles personen zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Het hof dient te beoordelen of de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat personen zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Of sprake is van een aanmerkelijke kans is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomst aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 25 mei 2019 in [plaats] uit boosheid een bierflesje tegen het raam van de woonkamer van een huis heeft gegooid. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat in die woning een knokploeg aanwezig zou zijn, maar in werkelijkheid vond een familiebijeenkomst plaats. Het gevulde bierflesje is door het raam gegooid, waarna in de woonkamer de glasscherven in het rond vlogen die aldaar aanwezige personen raakten, waaronder [benadeelde 1] , die zich midden in de kamer bevond. Zij had, onder andere, glassplinters rondom haar ogen zitten.
Het hof overweegt dat het gooien van een fles bier door een ruit van een woonkamer, waarvan verdachte wetenschap heeft dat zich daar personen bevinden, naar algemeen bekend verondersteld kan worden de aanmerkelijke kans in zich herbergt dat de ruit en de fles barsten en dat een of meer personen worden geraakt door rondvliegende scherven en glassplinters en als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel, te denken valt aan ernstig oogletsel, kunnen oplopen.
Het gooien van een bierfles op de wijze zoals door verdachte gedaan kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van de personen die zich in de woonkamer bevonden, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.

De door het hof gebezigde bewijsmiddelen

Het hof volstaat ten aanzien van de feiten 2 en 3 onder parketnummer 18-164803-19 en de feiten onder de parketnummers 18-088892-19 en 18-245792-18 van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door de verdediging ten aanzien van deze feiten geen vrijspraak is bepleit.

Feit 2, parketnummer 18-164803-19

1. De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 26 januari 2022.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 mei 2019, opgenomen op pagina 74 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019142863 d.d. 25 juni 2019, inhoudende de verklaring van [benadeelde 3] .

Feit 3, parketnummer 18-164803-19

1. De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 26 januari 2022.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 mei 2019, opgenomen op pagina 78 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019142863 d.d. 25 juni 2019, inhoudende de verklaring van [benadeelde 2] .

Parketnummer 18-088892-19

1. De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 26 januari 2022.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (met fotobijlagen) d.d. 14 april 2019, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019093369 d.d. 23 april 2019, inhoudende de verklaring van [benadeelde 2] .

Parketnummer 18-245792-18

1. De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 26 januari 2022.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 augustus 2018, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018205167 d.d. 31 augustus 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .
Het hof bezigt de inhoud van de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring van
feit 1 onder parketnummer 18-164803-19.
1. De door verdachte op de terechtzitting van dit hof van 26 januari 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 25 mei 2019 heb ik in [plaats] een bierfles door het raam van een woonkamer naar binnen gegooid. Ik dacht dat er een knokploeg in de woning was. Ik was een tijdbom.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 mei 2019, opgenomen op pagina 84 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019142863 d.d. 25 juni 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] namens [benadeelde 1] :
Op 25 mei 2019 omstreeks 20.00 uur hoorde ik een doffe knal gevolgd door luid glasgerinkel. Direct nadat ik de knal hoorde liep ik in een hoge snelheid naar mijn dochter welke midden in de woonkamer aan het spelen was. Ik zag dat er door de hele woonkamer glasscherven lagen. Ik zag dat mijn dochter onder de glassplinters zat. Het ambulancepersoneel die even later ter plaatse kwam heeft glassplinters rondom haar ogen verwijderd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 mei 2019, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Wij zagen vanuit het niets een bierfles vanaf de voorzijde van de woning, dan wel de voorruit/kantelraam de kamer in komen. Ik zag dat hierbij de ruit van het kantelraampje barstte en dat het flesje, toen het de grond raakte in de woonkamer, ook uit elkaar barstte. Ik zag dat er hierdoor allerlei glasscherven door de woonkamer vlogen. Ik had zelf de glasscherven op schoot liggen. Verder zag ik dat mijn vrouw een aantal krassen op haar arm had doordat zij door de glasscherven geraakt was. Vervolgens zag ik dat mijn kleindochter [benadeelde 1] van top tot teen onder de glasscherven zat, doordat onder andere het bierflesje rakelings langs haar hoofd ging.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 mei 2019, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
A: Dan zien jullie waarschijnlijk dat ik een pot bier heb gegooid.
O: Op de beelden is te zien dat jij komende uit de richting van de Zuidersingel te
[plaats] , de [adres] te [plaats] oversteekt in de richting van de woning aan
[adres] te [plaats] . Vervolgens houd jij ter hoogte van het trottoir halt.
V: Wat hield jij in je handen vast?
A: Een schep en een flesje bier. Ik was kwaad omdat ze mijn vriendin laatst hebben aangevallen. Mijn doel was om het raam te raken. Ik heb het kleine raampje rechtsboven geraakt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-164803-19 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-245792-18 en in de zaak met parketnummer 18-088892-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-164803-19:
1.
hij op 25 mei 2019 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan personen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een bierfles door het raam van de woonkamer naar binnen heeft gegooid, achter welk raam voornoemde personen, waaronder [benadeelde 1] , zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 25 mei 2019 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk één ruit, die geheel aan een ander, te weten aan [benadeelde 3] toebehoorde, heeft vernield;
3.
hij op 25 mei 2019 te [plaats] [benadeelde 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door te zwaaien met een schep in de richting van die [benadeelde 2] ;
Zaak met parketnummer 18-245792-18 (gevoegd):
1.
hij op 4 augustus 2018 te [plaats] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen het hoofd te slaan;
Zaak met parketnummer 18-088892-19 (gevoegd):
1.
hij op 14 april 2019 te [plaats] [benadeelde 2] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-164803-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 18-164803-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak met parketnummer 18-164803-19 onder 3 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met zware mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 18-245792-18 bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 18-088892-19 bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten. Op 25 mei 2019 heeft hij zich schuldig gemaakt aan vernieling en een poging tot zware mishandeling door respectievelijk met een schep een deurruit van een woning in te slaan en door een gevulde bierfles door een ruit van de woonkamer van een huis te gooien, terwijl hij wist dat zich daar mensen bevonden. Door zijn handelen heeft verdachte, naast het toebrengen van schade aan de deur, het risico genomen dat als gevolg van rondvliegende glasscherven en glassplinters personen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Ambulancepersoneel heeft onder de ogen van een zich in die woonkamer bevindend jong meisje glassplinters moeten verwijderen. Voorts heeft verdachte daarna een van de personen die in die woning aanwezig waren bedreigd door met een schep in diens richting te zwaaien. Door deze handelingen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de personen die zich in de woning bevonden en hij heeft gevoelens van angst en onveiligheid bij hen teweeggebracht.
Daarnaast heeft verdachte zich tweemaal schuldig gemaakt aan mishandeling door twee personen tegen het gezicht te slaan. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de aangevers en hen volstrekt zinloos pijn en letsel bezorgd.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafsoort en de duur daarvan in aanmerking genomen dat verdachte eerder in de afgelopen vijf jaar onherroepelijk is veroordeeld voor delicten met een geweldscomponent en uit die veroordelingen kennelijk weinig lering heeft getrokken. Ook heeft het hof rekening te houden met het taakstrafverbod, opgenomen in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, en dient het hof toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigt naar het oordeel van het hof, in het licht van de recidive van verdachte en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, in beginsel oplegging van een vrijheidsbenemende straf. Daar staat tegenover dat uit het meest recente reclasseringsrapport kan worden afgeleid dat verdachte, in tegenstelling tot het rapport uit 2019, gemotiveerd is om in zijn leven daadwerkelijk het roer om te gooien. Verdachte maakt gebruik van hulpverlening, heeft zijn schulden afgelost en is sinds 2019 niet opnieuw met politie en justitie in aanraking gekomen. Een eventuele gevangenisstraf acht de reclassering niet wenselijk omdat dit de behandeling die verdachte krijgt, zal onderbreken. Het hof wil deze positieve ontwikkeling in het leven van verdachte niet doorkruisen.
Het hof stelt daarnaast vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is overschreden. Verdachte heeft op 20 november 2019 hoger beroep ingesteld. De stukken van het geding zijn 17 maart 2021, zijnde 16 maanden na het instellen van hoger beroep, binnengekomen ter griffie van het hof. Dit is een overschrijding van de redelijke termijn van 8 maanden. Daarnaast zijn tussen het moment van het instellen van hoger op 20 november 2019 en de uitspraak in hoger beroep op 9 februari 2022 ruim 26,5 maand verstreken. De redelijke termijn is hiermee overschreden met 2,5 maand.
Nu de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden en sprake is van gewijzigde persoonlijke omstandigheden ziet het hof aanleiding om een andere strafmodaliteit op te leggen. Het hof acht uit hoofde van vergelding voor de inbreuk die hij op de rechtsorde heeft gemaakt en het leed dat hij aan de slachtoffers heeft toegebracht, oplegging van een taakstraf voor de maximumduur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, op zijn plaats. Het hof zal daarnaast, rekening houdend met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen van 90 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Het onvoorwaardelijke deel van deze straf heeft verdachte reeds in voorarrest ondergaan. Het voorwaardelijke deel acht het hof aangewezen om verdachte ervan te doorgronden zich in de toekomst niet meer aan soortgelijke, dan wel andersoortige strafbare feiten schuldig te zullen maken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 802,35. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-164803-19 onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het betreft een bedrag van
€ 40,94 aan kledingkosten, € 11,41 aan reiskosten en € 750,- aan immateriële schade, zijnde een vergoeding voor de psychische gevolgen die het slachtoffer als gevolg van het handelen van de verdachte heeft opgelopen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2019 tot aan de dag van algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 444,05. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat schade die de benadeelde partij stelt te hebben geleden het rechtstreeks gevolg is geweest of voortvloeit uit het in de zaak met parketnummer 18-164803-19 onder 2 bewezenverklaarde feit. Om die reden zal het hof de vordering afwijzen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-164803-19 onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het slachtoffer zichzelf ook heeft gewapend met een schep om de confrontatie met verdachte aan te gaan. Het hof acht de vordering van het slachtoffer te dezen tot schadevergoeding voor de aantasting in zijn persoon in dit concrete geval onvoldoende onderbouwd om te worden gehonoreerd. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 727,65. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 210,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat het slachtoffer in de zaak met parketnummer 18-088892-19 door verdachte in het gezicht is geslagen en dat dit bij het slachtoffer niet alleen pijn maar ook lichamelijk letsel heeft veroorzaakt. Het hof acht voldoende gebleken dat de benadeelde partij aldus in zijn persoon is aangetast en aldus schade heeft geleden tot een bedrag van € 210,-, bestaande uit € 10,- materiële schade en
€ 200,- immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag van algehele voldoening.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-164803-19 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-245792-18 en in de zaak met parketnummer 18-088892-19 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-164803-19 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-245792-18 en in de zaak met parketnummer 18-088892-19 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
88 (achtentachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-164803-19 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 802,35 (achthonderdtwee euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 52,35 (tweeënvijftig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-164803-19 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 802,35 (achthonderdtwee euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 52,35 (tweeënvijftig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 25 mei 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-088892-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 210,00 (tweehonderdtien euro) bestaande uit € 10,00 (tien euro) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-088892-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 210,00 (tweehonderdtien euro) bestaande uit € 10,00 (tien euro) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 april 2019.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 9 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.