ECLI:NL:GHARL:2022:10190

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
21-004439-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting door 18-jarige verdachte met toepassing van jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een 18-jarige man, was eerder veroordeeld voor opzettelijke brandstichting die plaatsvond op 27 juni 2021 in [pleegplaats]. De rechtbank had hem een jeugddetentie van 18 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 16 november 2022 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.A.M. Kwakman. De advocaat-generaal had een jeugddetentie van 18 maanden geëist, met bijzondere voorwaarden, en de vorderingen van de benadeelde partijen werden deels toegewezen en deels niet-ontvankelijk verklaard.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met motorbenzine, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het dezelfde straf heeft opgelegd als de rechtbank, met inachtneming van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering, terwijl de vorderingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zijn toegewezen.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de jeugdreclassering en een alcohol- en drugsverbod. De uitspraak benadrukt de ernst van de brandstichting en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van pedagogische begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004439-21
Uitspraak d.d.: 30 november 2022
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 5 oktober 2021 met parketnummer 18-168276-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende te [woonplaats] , [adres]
hierna te noemen: verdachte.

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van
16 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering houdt in dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd door de rechtbank. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partijen volledig zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft ook kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J.A.M. Kwakman, naar voren is gebracht.
Tevens heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. M.R.M. Schaap namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij voornoemd vonnis veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling, een alcohol- en drugsverbod, meewerken aan controles hierop, een contactverbod met aangever [benadeelde 1] en het volgen van onderwijs of meewerken aan andere dagbesteding. Daarnaast heeft de rechtbank beslist op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2021 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (motor)benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een schuur aan [adres] geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de schuur, de zich daarin bevindende goederen en/of belendende groenvoorzieningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar voor de in de naastgelegen woning en/of omliggende woningen/gebouwen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de naastgelegen woning en/of omliggende woningen/gebouwen aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 juni 2021 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met motorbenzine, ten gevolge waarvan een schuur
aan [adres] gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de schuur, de
zich daarin bevindende goederen en belendende groenvoorzieningen en levensgevaar
voor de in de naastgelegen woning aanwezige personen, te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich op 27 juni 2021 schuldig gemaakt aan het opzettelijk in brand steken van een grote schuur in zijn woonplaats [woonplaats] . Verdachte was daarbij onder invloed van alcohol. De schuur stond op slechts enkele meters afstand van een bedrijfspand met daarin een woning. In de woning lagen op het moment van de brand meerdere personen te slapen. De schuur is volledig in vlammen opgegaan. Het is te danken aan de inzet van de brandweer dat de brand niet is overgeslagen naar de woning. Er is niet alleen gevaar voor goederen ontstaan maar ook levensgevaar voor de in de woning aanwezige (slapende) personen. Het had zomaar nog veel erger kunnen aflopen. Dit is een zeer ernstig feit. Niet alleen heeft verdachte de slachtoffers grote financiële schade bezorgd, maar ook een groot gevoel van onveiligheid. Uit de op de zitting van het hof voorgedragen slachtofferverklaring van één van de slachtoffers blijkt dat de negatieve gevolgen van de brand tot op de dag van vandaag voortduren en een grote impact hebben op het leven van de slachtoffers.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 17 oktober 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit. Wel is verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs
Het hof heeft ook de adviezen van de reclassering die zich in het dossier bevinden in aanmerking genomen. Uit het reclasseringsadvies van [reclasseringswerker 1] , als reclasseringswerker verbonden aan Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, van 9 september 2021 komt het volgende naar voren. Verdachte is in de afgelopen jaren een aantal malen in aanraking gekomen met politie waarbij melding werd gemaakt van overmatig alcoholgebruik. Er is sprake van een aantal risicofactoren bij verdachte: onvoldoende copingvaardigheden ten aanzien van emotieverwerking en agressiedoorbraken, met name onder invloed van overmatig alcoholgebruik, en zijn denkpatronen en gedrag (soms bagatelliserend). In aanloop naar het tenlastegelegde zou verdachte al een
aantal jaren in onmin leven met een zoon van aangever die, zo’n twee weken voor de brandstichting, een bierflesje tegen het hoofd van verdachte gegooid zou hebben. Het motief voor de brandstichting zou wraak op de zoon van aangever zijn.
Er is echter ook sprake van beschermende factoren: verdachte heeft een vmbo-diploma, hij getuigt van een positieve instelling ten aanzien van werken, er lijken geen problemen te spelen ten aanzien van drugsgebruik en hij komt uit een stabiel gezin dat hem steunt.
De reclassering adviseert om ten aanzien van verdachte, die net 18 jaar oud was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde, het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering baseert dit op de volgende factoren: verdachte kon zich in de korte periode van preventieve hechtenis in de JJI moeilijk staande houden, verdachte woont nog thuis en ontvangt bij diverse taken nog praktische ondersteuning van zijn ouders of andere volwassenen. Er is derhalve sprake van pedagogische beïnvloeding.
Voor wat betreft de strafoplegging adviseert de reclassering een voorwaardelijke
gevangenisstraf (
het hof begrijpt: jeugddetentie) en een onvoorwaardelijke werkstraf, met oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij jeugdreclassering;
  • meewerken aan ambulante behandeling bij Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) of een soortgelijke zorgverlener;
  • een alcohol- en drugsverbod en meewerken aan controles daarop;
  • een contactverbod met aangever;
  • meewerken aan dagbesteding/volgen van onderwijs.
Verdachte moet volgens de reclassering werken aan het verkrijgen van inzicht in zijn denk- en gedragspatronen in combinatie met alcoholgebruik om de kans op recidive te verminderen. Dit zal aandacht krijgen binnen een behandeling bij VNN.
Gelet op het slachtofferbelang acht de reclassering een contactverbod met aangever geïndiceerd. Binnen een voorwaardelijk kader kan de jeugdreclassering onderzoek doen naar welke vorm van herstelbemiddeling er eventueel kan worden ingezet.
Op de zitting van het hof is door [reclasseringswerker 2] van de jeugdreclassering verklaard dat verdachte inmiddels in behandeling is bij VNN. Er is al veel veranderd bij verdachte, maar verdachte is er nog niet. De heer [reclasseringswerker 2] acht een nieuwe detentie onwenselijk omdat daarmee de behandeling bij VNN wordt doorkruist en er feitelijk na detentie weer vanaf nul zal moeten worden gestart.
Het hof stelt vast dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten meerderjarig was. Uitgangspunt is dat op een verdachte die ten tijde van het strafbare feiten meerderjarig is, het meerderjarigenstrafrecht wordt toegepast, tenzij het hof in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan het hof beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Met in achtneming van het advies van de reclassering, waaruit blijkt dat verdachte nog niet is uitgerijpt en er nog pedagogische beïnvloeding plaatsvindt, zal het hof, evenals de rechtbank, het jeugdstrafrecht toepassen.
De verdediging heeft het hof verzocht om aan verdachte een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, voor de duur van zijn voorarrest, in combinatie met een maximale werkstraf. Daarbij is door de verdediging onder meer aangevoerd dat verdachte zijn verblijf in JJI [justitiële jeugdinrichting] als traumatisch heeft ervaren. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de gevolgen van het feit voor de slachtoffers, kan naar het oordeel van het hof echter niet worden volstaan met oplegging van een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest. Het hof acht oplegging van een jeugddetentie van 18 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Deze straf is conform de eis van advocaat-generaal. Het hof zal deze straf aan verdachte opleggen, evenals de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, waarbij het hof zich heeft gerealiseerd dat de VNN-behandeling (mogelijk) zal moeten worden onderbroken.
Het hof zal daarbij het advies geven om de tenuitvoerlegging van het nog resterende deel van de onvoorwaardelijke jeugddetentie (circa 4,5 maand) te laten plaatsvinden in de Kleinschalige Voorziening Justitiële Jeugd (KVJJ) [locatie] in [plaats] . Verdachte heeft het laatste deel van het voorarrest ook in KVJJ [locatie] verbleven en op de zitting van het hof heeft verdachte aangegeven dat het daar wel goed met hem ging. Het hof adviseert daarnaast om gedurende de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie, uitgaande van een plaatsing in KVJJ [locatie] , de behandeling die verdachte thans ondergaat bij VNN (zo mogelijk) door te laten gaan.

Vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] , bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding met betrekking tot materiële schade. Deze bedraagt € 359.092,94, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en daarbij de vordering verlaagd tot een bedrag van € 213.517,32.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren omdat de hoogte van de vordering onvoldoende is onderbouwd en de zaak aanhouden voor een nadere bewijsvoering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Voorts heeft de raadsvrouw de vordering op meerdere punten inhoudelijk betwist.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij heeft voor het merendeel betrekking op de kosten die gemoeid zijn met de herbouw van de schuur. Vaststaat dat de schuur door de brand volledig is verwoest en dat deze herbouwd dient te worden. Niet betwist is dat verdachte naar civielrechtelijke maatstaven aansprakelijk is voor de schade die de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit heeft geleden. De hoogte van de vordering is echter wel betwist.
Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Indien een gebouw geheel verloren is gegaan, dient in beginsel de marktwaarde ten tijde van het verloren gaan van de zaak te worden vergoed (Hoge Raad 7 mei 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO2786).
Aan de hand van de stukken die door de benadeelde partij bij zijn vordering ter onderbouwing daarvan zijn overgelegd, valt niet vast te stellen wat de marktwaarde was van de schuur ten tijde van het verloren gaan daarvan. Voorts zijn verschillende aspecten van de vordering door de verdediging gemotiveerd betwist. Het hof zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek, zodat de vordering nader kan worden toegelicht. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het vorenstaande zal het hof bepalen dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] , bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding met betrekking tot immateriële schade (smartengeld). Deze bedraagt € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht de hoogte van het gevorderde bedrag billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof ziet daarbij geen aanleiding om het aantal dagen gijzeling op nul te bepalen, zoals is verzocht door de raadsvrouw van verdachte, nu verdachte meerderjarig is en over voldoende verdiencapaciteit beschikt.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] , bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding met betrekking tot immateriële schade (smartengeld). Deze bedraagt € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht de hoogte van het gevorderde bedrag billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof ziet daarbij geen aanleiding om het aantal dagen gijzeling op nul te bepalen, zoals is verzocht door de raadsvrouw van verdachte, nu verdachte meerderjarig is en over voldoende verdiencapaciteit beschikt.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
12 (twaalf) maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

1. dat veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Jeugdbescherming [locatie] op het adres [adres] , [plaats] en zich zal blijven melden op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
2. dat veroordeelde zal (blijven) meewerken aan diagnostiek en behandeling door de ambulante forensische Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling duurt zolang de jeugdreclassering dat nodig acht. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat veroordeelde geen alcohol en drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod, zolang de jeugdreclassering dat geïndiceerd acht. Veroordeelde werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit verbod te controleren;
4. dat veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met aangever [benadeelde 1] (geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] ) zonder instemming van de jeugdreclassering, zolang het openbaar-ministerie dit noodzakelijk acht;
5. dat veroordeelde meewerkt aan het verkrijgen en/of het behouden van nuttige dagbesteding.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming [locatie] tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Met betrekking tot de plaats waar en de wijze waarop deze straf zal worden ten uitvoer gelegd adviseert het hof om de jeugddetentie ten uitvoer te leggen in KVJJ [locatie] te [plaats] .
Het hof adviseert voorts om gedurende de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie, uitgaande van een plaatsing in KVJJ [locatie] te [plaats] , de behandeling die verdachte thans ondergaat bij Verslavingszorg Noord Nederland (zo mogelijk) te continueren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
27 juni 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
27 juni 2021.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 30 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.