ECLI:NL:GHARL:2022:10141

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
21-000542-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit handel in cocaïne met beperkte rol van betrokkene

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de handel in verdovende middelen, specifiek cocaïne. De betrokkene, die in hoger beroep ging tegen de eerdere beslissing, heeft een beperkte rol gespeeld in de handel en het hof heeft vastgesteld dat hij 10% van de nettowinst heeft genoten. De rechtbank had eerder een bedrag van € 49.575 vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel, maar het hof heeft dit bedrag herzien en geschat op € 4.715, gebaseerd op de berekeningen van de brutowinst en inkoopkosten van de cocaïne. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op dit bedrag, waarbij het hof ook heeft gelet op de rol van de betrokkene in de handel en de periode waarin deze plaatsvond. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan, waarbij het de betrokkene de verplichting oplegt tot betaling van het geschatte bedrag aan de Staat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000542-21
Uitspraak d.d.: 25 november 2022
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkorte beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 25 januari 2021 met het parketnummer 18-193767-20 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen de betrokkene

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 24 juni 2021 en 11 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 4.715, - en oplegging aan betrokkene van een betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van datzelfde bedrag. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman,
mr. R.I. Kool, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 140.481,50 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag. De officier van justitie
heeft ter zitting in eerste aanleg - na een wijziging van de vordering ter terechtzitting - gevorderd dat de rechtbank het bedrag van het door betrokkene en de medeveroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel vast zal stellen op € 49.575.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 4.715, - en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 25 november 2022 (parketnummer 21-000543-21) ter zake van onder meer handel in cocaïne in de periode van 17 september 2018 tot 25 juli 2020 veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Het hof neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van het voormelde strafbare feit wordt geschat het proces-verbaal bevindingen op pagina 373 en verder van het dossier en het zich in het dossier bevindende proces verbaal van 5 januari 2021, inhoudende een correctie van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: proces-verbaal correctie berekening).
Naar het oordeel van het hof dient – gelijk aan het oordeel van de rechtbank – op de in het proces-verbaal correctie berekening berekende totale brutowinst van betrokkene en medeveroordeelde een aantal correcties te worden aangebracht, waarna een totale brutowinst uit de handel in cocaïne resteert van € 128.466,50. Het hof neemt onderstaande overwegingen van de rechtbank hieromtrent over.
In het PV Correctie berekening heeft het Openbaar Ministerie een navolgbare
berekeningsmethodiek opgenomen voor de berekening van de nettowinst van veroordeelden.
Op de brutowinst dienen immers de kosten die veroordeelden gemaakt hebben voor de
inkoop van de cocaïne in mindering te worden gebracht. Voor de hoogte van de
inkoopkosten is uitgegaan van de verklaring van veroordeelde dat hij een kilo cocaïne heeft
gekocht voor € 32.500, oftewel van een inkoopprijs van € 32,50 per gram cocaïne. Het totaal aantal grammen cocaïne dat door veroordeelden is verkocht is vastgesteld op basis van verklaringen van getuigen dan wel berekend door bankbetalingen van gehoorde afnemers te delen door € 50 (prijs per gram). Nu naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een aantal afnemers een correctie op de brutowinst dient te worden gemaakt, geldt dit ook voor het aantal grammen cocaïne dat deze afnemers van veroordeelden hebben afgenomen en dat op de brutowinst in mindering dient te worden gebracht voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
In het PV Correctie berekening is berekend dat in totaal 2.641 gram cocaïne is verkocht door veroordeelden. Dit berekende gewicht dient, in het verlengde van hetgeen in het
veroordelend vonnis is overwogen met betrekking tot de berekende brutowinst ten aanzien
van de hierna te noemen getuigen, naar het oordeel van de rechtbank te worden verminderd
met:
- 5 gram ten aanzien van getuige [getuige 1] ;
- 10 gram ten aanzien van getuige [getuige 2] ;
- 20 gram ten aanzien van getuige [getuige 3] ;
- 80,5 gram ten aanzien van getuige [getuige 4] (te weten: minus 38 weken een gram per week én gedurende 85 weken een halve gram in plaats van een hele gram per week, dus

minus (85/ 2 =) 42,5 gram);

- 0,5 gram ten aanzien van getuige [getuige 5] (zijnde: € 25/ € 50);
- 23,2 gram ten aanzien van getuige [getuige 6] (zijnde: overschrijvingen ad € 1.160/ € 50).
Dat komt neer op een totaalgewicht van: 2501,8 gram.
Dat betekent dat de inkoopkosten in totaal (2501,8 gram x € 32,50 =) € 81.308,50 bedragen.
Derhalve stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op:
brutowinst € 128.466,50
inkoopkosten€ 81.308.50 -
nettowinst € 47.158,00.
Het hof heeft in het arrest in de strafzaak (parketnummer 21-000543-21) vastgesteld dat betrokkene een beperktere rol had in de handel in verdovende middelen dan de medeveroordeelde ( [broer betrokkene] , de broer van betrokkene) en dat het een minder lange periode betrof. Naar het oordeel van het hof dient schattenderwijs, nu een concrete verdeling van het voornoemde bedrag niet duidelijk is geworden op grond van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, aan de betrokkene 10% van de nettowinst uit de handel in cocaïne te worden toegerekend. 10% Van de hierboven genoemde nettowinst bedraagt € 4.715, -.
Gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen schat het hof het door betrokkene genoten financiële voordeel op € 4.715, -.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond van het voorgaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
4.715,00 (vierduizend zevenhonderdvijftien euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 4.715,00 (vierduizend zevenhonderdvijftien euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 16 dagen.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 25 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.