In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de handel in verdovende middelen, specifiek cocaïne. De betrokkene, die in hoger beroep ging tegen de eerdere beslissing, heeft een beperkte rol gespeeld in de handel en het hof heeft vastgesteld dat hij 10% van de nettowinst heeft genoten. De rechtbank had eerder een bedrag van € 49.575 vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel, maar het hof heeft dit bedrag herzien en geschat op € 4.715, gebaseerd op de berekeningen van de brutowinst en inkoopkosten van de cocaïne. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op dit bedrag, waarbij het hof ook heeft gelet op de rol van de betrokkene in de handel en de periode waarin deze plaatsvond. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan, waarbij het de betrokkene de verplichting oplegt tot betaling van het geschatte bedrag aan de Staat.