ECLI:NL:GHARL:2022:10137

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
21-003264-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens onvoldoende bewijs van hennepkwekerij

In deze strafzaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het telen van hennep. De politierechter had een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 3 november 2022 heeft de advocaat-generaal een vordering gedaan tot veroordeling van de verdachte, maar de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de hennepkwekerij die op 4 mei 2020 in zijn woning was aangetroffen. Hij stelde dat hij de woning had verhuurd en geen kennis had van de hennepplantage.

Het hof heeft het dossier en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw zorgvuldig bestudeerd. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is om de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij vast te stellen. De processtukken bieden geen duidelijke aanwijzingen dat de verdachte op de hoogte was van de activiteiten in zijn pand. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003264-21
Uitspraak d.d.: 17 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 15 juli 2021 met parketnummer 18-299667-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.R.M. Schaap, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij vonnis van
15 juli 2021 veroordeeld ter zake van het in de uitoefening van een beroep/bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2019 tot en met 4 mei 2020, te [pleegplaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [straat] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 100, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Vrijspraak

Uit het dossier blijkt dat op 4 mei 2020 een hennepkwekerij is aangetroffen in een schuur behorende bij de woning van verdachte te [pleegplaats] . Verdachte heeft iedere vorm van betrokkenheid bij het opzetten en in werking houden van deze hennepkwekerij ontkend.
Hij heeft verklaard zijn woning en de daarbij behorende schuur te hebben verhuurd aan een derde, en zelf geen weet te hebben gehad van de hennepkwekerij. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt het volgende.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat verdachte in de tenlastegelegde periode eigenaar was van het pand aan de [adres] . Het dossier laat in het licht van de tenlastelegging overige relevante vragen echter onbeantwoord. Zo houden de processtukken onvoldoende in op grond waarvan kan worden vastgesteld dat en, zo ja, op welke wijze en in welke mate verdachte betrokken is geweest bij het opzetten en onderhouden van de aangetroffen hennepkwekerij. Ook bevatten zij onvoldoende informatie om wetenschap van verdachte aangaande de aanwezigheid van de kwekerij aan te kunnen nemen, met name nu onderbouwd verweer is gevoerd op de aanname dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde periode woonachtig zou zijn in het pand aan de [adres] .
Er is onvoldoende vast komen te staan dat verdachte als (mede)dader van de tenlastegelegde gedragingen met betrekking tot hennep kan worden aangemerkt.
Het hof heeft gelet op het voorgaande uit het onderzoek ter terechtzitting niet, door de inhoud van wettige bewijsmiddelen, de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 17 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.