ECLI:NL:GHARL:2022:101

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
21/00060
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en aftrek specifieke zorgkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 9 december 2020 een eerdere beslissing van de Inspecteur heeft vernietigd. De Inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2017, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.006 had opgegeven. De rechtbank heeft de aanslag verlaagd tot € 26.976 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de Inspecteur niet alle relevante stukken heeft overgelegd en dat hij recht heeft op een hogere aftrek van specifieke zorgkosten dan de Inspecteur heeft toegestaan. De Inspecteur heeft de aftrek van bepaalde zorgkosten, zoals vervoerskosten en kosten voor medicijnen, betwist en de rechtbank heeft de beslissing van de Inspecteur bevestigd. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem opgevoerde zorgkosten en dat de Inspecteur terecht de aftrek heeft geweigerd. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De kosten voor griffierecht en proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 21/00060
uitspraakdatum:
4 januari 2022
Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 december 2020, nummer LEE 19/3745, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.006. Bij beschikking is belastingrente vergoed.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.976, de belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de Inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is volgens de Basisregistratie Personen het hele jaar 2017 ingeschreven op het adres aan de [adres] te [woonplaats] . Hij is niet gehuwd.
2.2.
Op 16 maart 2018 is de aangifte in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2017 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.642. In de aangifte zijn specifieke zorgkosten in aftrek genomen. Deze zijn als volgt gespecificeerd:
Kosten medicijnen
€ 285
Uitgaven voor hulpmiddelen
€ 1.590
Uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit
€ 6.263
Dieetkosten
€ 900
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 300
Grondslag specifieke zorgkosten
€ 9.338
Verhoging specifieke zorgkosten
€ 10.552
Totaal uitgaven voor specifieke zorgkosten
€ 19.890
Drempel
-/- € 479
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten
€ 19.411
2.2.
Bij brief van 11 december 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende onder andere gevraagd de aftrek van specifieke zorgkosten te onderbouwen en de onderliggende stukken aan hem vóór 27 december 2018 toe te sturen.
2.3.
Nadat belanghebbende om uitstel had verzocht en gekregen, heeft hij op 15 januari 2019 een specificatie van de kosten, alsmede facturen en bonnen opgestuurd. De kosten zijn als volgt gespecificeerd:
Medicijnen op voorschrift huisarts
284,56
Extra kleding en beddengoed
300,00
Batterijen gehoortoestellen (twee stuks)
356,25
Wettelijke aansprakelijkheid verzekering rolstoel
48,15
Oplaadkosten elektrische rolstoel
100,00
Inkt patronen fax/kantoor art.
84,95
Fax vanwege gehoorgestoordheid extra nummer
30,00
Internet om spraak om te zetten in tekst
524,44
Noodoproep [naam1] /112
445,56
Dieet COPD
850,00
Eigen vervoer 1 [het ziekenhuis]
4007,50
Eigen vervoer 2 Psychiatrie
1247,61
Eigen vervoer 3 Bl-do-the/bew-the
441,00
Eigen vervoer 4 H&VZ/KNO-Audi/COPD
271,46
Eigen vervoer 5 Huisarts/apotheek
294,84
2.4.
Op 17 januari 2019 heeft de Inspecteur schriftelijk laten weten dat hij van plan was af te wijken van de aangifte. De aftrek van dieetkosten van € 900 en van de extra uitgaven van kleding en beddengoed van € 300 heeft de Inspecteur toegestaan. De aftrek van de andere opgevoerde uitgaven voor ziekte of invaliditeit is geschrapt. De aftrek van specifieke zorgkosten heeft de Inspecteur blijkens voormelde brief bepaald op € 2.047, waarbij een verhoging van € 1.356 en de drempel van € 479 zijn toegepast. In de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2017 is het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 27.006.
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
2.6.
De Rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.976 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Dit houdt verband met een door de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag gemaakte rekenfout; de uitgaven voor specifieke zorgkosten dienen € 2.077 te bedragen in plaats van € 2.047.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken bij zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft gevoegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Ook in geschil is of de Inspecteur een hogere aftrek van specifieke zorgkosten moet verlenen dan hij heeft gedaan, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van die van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een, naar het Hof begrijpt, berekend naar een overeenkomstig zijn aangifte opgenomen belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.642.
3.4.
De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist. Hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Vooreerst en vooraf
4.1.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken bij zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft gevoegd. Naar het Hof begrijpt, stelt belanghebbende daarmee dat het dossier niet compleet is. In het bijzonder wijst belanghebbende daarbij op het ontbreken van een verklaring inhoudende dat ‘de autoritten zijn verreden volgens schema, is gecontroleerd en goed is bevonden’. Voor zover belanghebbende daarmee doelt op de verklaring met dagtekening 23 februari 2018 van een zekere [naam2] , stelt het Hof vast dat belanghebbende die verklaring heeft overgelegd bij zijn hogerberoepschrift. Van het ontbreken van deze verklaring in het dossier is derhalve geen sprake. Voor zover belanghebbende met zijn klacht wijst op het ontbreken van een verklaring van de chauffeur die belanghebbende heeft vervoerd naar onder andere [het ziekenhuis] , is ter zitting komen vast te staan dat die verklaring er niet is. Voor het overige heeft belanghebbende onvoldoende gesteld welke stukken zijn stelling betreft, zodat die stelling geen doel treft.
4.2.
Tegenover belanghebbendes stelling dat correspondentie van de heer [naam3] met [het ziekenhuis] in het dossier ontbreekt, heeft de Inspecteur laten weten dat er geen contact tussen de heer [naam3] met [het ziekenhuis] is geweest. Nu belanghebbende tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur geen enkel feit of omstandigheid heeft gesteld die het bestaan van voormelde correspondentie zou kunnen onderbouwen, verwerpt het Hof ook deze stelling van belanghebbende.
Inhoudelijk
4.3.
In artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 is bepaald dat de persoonsgebonden aftrek het totaal is van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten. Op grond van artikel 6.1, tweede lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten persoonsgebonden aftrekposten.
4.4.
Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdelen b, c en d, van de Wet IB 2001 (tekst 2017) behoren, voor zover hier van belang, tot de uitgaven voor specifieke zorgkosten uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
b. vervoer;
c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts; en
d. andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt.
4.5.
Op belanghebbende rust de bewijslast van de uitgaven voor de in geschil zijnde zorgkosten. Op hem rust ook de bewijslast dat de in zijn aangifte opgevoerde kosten, waarvan de aftrek wegens de aard van de kosten is geweigerd, zijn aan te merken als specifieke zorgkosten. Belanghebbende is niet geslaagd in het leveren van het van hem verlangde bewijs. Het Hof overweegt hiertoe als volgt.
4.6.
De Inspecteur betwist dat belanghebbende in 2017 vervoersuitgaven heeft gedaan voor het ondergaan van medische behandelingen in [het ziekenhuis] . Hij betwijfelt of de brief met dagtekening 23 februari 2018 met daarin een verklaring van een zekere [naam2] afkomstig is van een medewerker van [het ziekenhuis] , omdat die brief niet is opgesteld op briefpapier van [het ziekenhuis] en evenmin de contactgegevens van [naam2] daarin zijn opgenomen. Daarbij komt dat de Inspecteur de in de verklaring van deze [naam2] opgenomen werkwijze, dat [het ziekenhuis] met de Inspecteur communiceert over het verzoek van belanghebbende om een overzicht van behandeldata, hoogst ongebruikelijk vindt. In de bijzonderheden van de verklaring heeft de Inspecteur reden gezien om contact op te nemen met de secretaresse van [het ziekenhuis] , afdeling [afdeling] , die heeft laten weten dat bij [het ziekenhuis] geen medewerker met de naam [naam2] bekend is. De twijfels van de Inspecteur bij de betrouwbaarheid van de overgelegde verklaring acht het Hof gelet op de geconstateerde bijzonderheden gerechtvaardigd, temeer omdat de brief ook diverse stijl- en schrijffouten bevat. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat hij niet over stukken, zoals afspraakkaarten of afspraakbevestigingen, beschikt waaruit de met het ziekenhuis gemaakte afspraken volgen. Wat betreft de overige vervoerskosten heeft belanghebbende een viertal door hemzelf opgestelde overzichten overgelegd met daarop data van vervoer met een chauffeur naar andere zorginstellingen dan [het ziekenhuis] en naar de huisarts of apotheek. Hij stelt dat op deze data afspraken voor behandelingen waren gepland. Een nadere onderbouwing van deze afspraken in de vorm van bijvoorbeeld afspraakkaarten, afspraakbevestigingen of een overzicht van de zorgverzekeraar ontbreekt. Door het ontbreken van een nadere onderbouwing heeft de Inspecteur ook de aftrek van die vervoerskosten niet toegestaan. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende de door de Inspecteur geuite bedenkingen bij de ter onderbouwing van de vervoerskosten overgelegde stukken op geen enkele wijze weerlegd noch de vervoerskosten anderszins aannemelijk gemaakt.
4.8.
Belanghebbende heeft voor een bedrag van € 285 aan uitgaven voor medicijnen in aftrek gebracht. Ter onderbouwing daarvan heeft hij twee pinbonnen met daarop bedragen van € 150 en € 69 overgelegd. Hij stelt dat die bonnen betrekking hebben op zijn jaarverbruik van paracetamol voor het jaar 2017. Daarnaast heeft belanghebbende twee rekeningen van de Huisartsenpraktijk [naam4] overgelegd, waarop Broomhexine HCL 8MG/5ML is vermeld. De ene rekening vermeldt een bedrag van € 5,75, de andere een bedrag van € 8,06. Belanghebbende stelt dat de middelen zijn voorgeschreven door een arts. De Inspecteur betwist dit door erop te wijzen dat de overlegde stukken geen voorschrift van een arts behelzen en dat beide middelen zonder voorschrift van een arts verkrijgbaar zijn. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de middelen door een arts zijn voorgeschreven en daardoor zijn aan te merken als specifieke zorgkosten als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001. De Inspecteur heeft daarom de aftrek terecht geweigerd.
4.9.
In het tweede lid, aanhef en onder ten derde, van artikel 6.17, van de Wet IB 2001 (tekst 2017) is bepaald dat als ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, in ieder geval niet rolstoelen worden aangemerkt. De daarmee in verband houdende en in de aangifte opgevoerde verzekeringskosten en oplaadkosten kunnen derhalve niet tot aftrek leiden. Ook een extra telefoonnummer, een internetverbinding om spraak op te zetten in tekst, inktpatronen en kantoorartikelen zijn naar het oordeel van het Hof niet aan te merken als hulpmiddelen omdat deze middelen niet van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt. De andersluidende stelling van belanghebbende heeft hij niet aannemelijk gemaakt.
4.10.
De Inspecteur betwist dat belanghebbende uitgaven heeft gedaan voor de aanschaf van batterijen voor hoorapparaten. De betrouwbaarheid van de door belanghebbende overgelegde factuur van [naam5] trekt de Inspecteur in twijfel door erop te wijzen dat daarop in handgeschreven tekst is vermeld dat over 2017 125 batterijen van een bepaald type zijn geleverd voor een prijs van € 2,85 per stuk. Ook zijn de naam van belanghebbende en zijn adresgegevens met de hand daarop geschreven. Daarnaast ontbreekt op de factuur een bedrijfslogo. De opmerkelijke opmaak is voor de Inspecteur aanleiding geweest om telefonisch contact te zoeken met [naam6] van [naam5] . De heer [naam6] heeft laten weten dat een factuur van [naam5] voorzien is van een bedrijfslogo en dat daarop geen gegevens handmatig worden geschreven. Tegen de betwisting van de authenticiteit van de factuur heeft belanghebbende niets ingebracht, zodat het Hof van oordeel is dat de Inspecteur terecht de aftrek heeft geweigerd. De Inspecteur betwist eveneens dat belanghebbende kosten heeft gemaakt voor ‘Noodoproep [naam1] /112’ waarbij hij erop wijst dat belanghebbende geen toelichting daarop of onderbouwing daarvan heeft gegeven. Nu belanghebbende geen stukken heeft overgelegd, waaruit blijkt dat die kosten zijn gemaakt, of anderszins die kosten aannemelijk heeft gemaakt, is ook de aftrek van die kosten naar het oordeel van het Hof terecht geweigerd.
4.11.
Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende, met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd, geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die tot de conclusie leiden dat er een hogere aftrek van specifieke zorgkosten verleend moet worden dan bij het opleggen van de aanslag is toegestaan.
4.12.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de hoogte van de te vergoeden belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2022.
De griffier is verhinderdDe voorzitter,
de uitspraak te tekenen.
(G.B.A. Brummer)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 januari 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.