ECLI:NL:GHARL:2022:1009

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
Wahv 200.286.046/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • J. Starreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van sanctiebeschikking wegens onvoldoende bewijs van aanwezigheid van bebording in parkeerschijfzone

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft een sanctie opgelegd aan de betrokkene, een B.V., voor het niet correct parkeren van een motorvoertuig in een parkeerschijfzone. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep te laat zou zijn ingesteld. De gemachtigde van de betrokkene stelde echter dat de beslissing van de officier van justitie niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, aangezien deze alleen aan de kentekenhouder en de lessee was verzonden en niet aan de gemachtigde. Hierdoor zou de beroepstermijn niet zijn aangevangen.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De gemachtigde heeft op 21 augustus 2019 beroep ingesteld, nadat de motivering van de beslissing van de officier van justitie op 13 augustus 2019 was verzonden. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordeeld. De gemachtigde voerde aan dat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van een parkeerschijfzone, omdat niet was gebleken dat de toegangsweg op de pleegdatum was voorzien van een deugdelijk bord E10.

Het hof concludeerde dat de aanwezigheid van de bebording op het moment van de vermeende gedraging onvoldoende vaststond. De advocaat-generaal had weliswaar bewijs overgelegd dat de bebording aanwezig was vóór en na de gedraging, maar niet dat deze in de tussentijd niet was verwijderd of vervangen. Hierdoor kon de inleidende beschikking niet in stand blijven. Het hof heeft de proceskosten voor vergoeding in aanmerking gebracht en de advocaat-generaal veroordeeld tot betaling van € 1.598,75 aan proceskosten aan de betrokkene. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd, het beroep gegrond verklaard en de sanctie opgelegd aan de betrokkene vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.286.046/01
CJIB-nummer
: 221190325
Uitspraak d.d.
: 9 februari 2022
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank
Oost-Brabant van 24 september 2020, betreffende

[de betrokkene] B.V. (hierna: de betrokkene),

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
De gemachtigde van de betrokkene is mr. I.N.D.J. Rissema, kantoorhoudende te Dordrecht.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. Er is daarnaast gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 januari 2022. De gemachtigde van de betrokkene is verschenen. De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door mr. [naam1] .

De beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingesteld.
2. De gemachtigde voert aan dat het beroep niet te laat is ingesteld. De beslissing van de officier van justitie is niet op de juiste wijze bekend gemaakt. Deze is namelijk alleen aan de kentekenhouder en de lessee verzonden en niet aan de gemachtigde. Aldus is de beroepstermijn niet aangevangen.
3. Tegen de beslissing van de officier van justitie kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 9, eerste lid, van de Wahv en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beslissing op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4. Laat iemand zich in een procedure vertegenwoordigen, dan worden stukken overeenkomstig artikel 6:17 van de Awb in ieder geval aan de gemachtigde gezonden.
5. Uit het dossier blijkt dat de gemachtigde op 20 november 2018 administratief beroep heeft ingesteld, maar niet dat vervolgens de beslissing van de officier van justitie aan hem is toegezonden.
Uit de door de gemachtigde overgelegde Whatsapp conversatie met het Parket CVOM blijkt dat de beslissing van de officier van justitie d.d. 6 maart 2019 alleen naar de lessee is verzonden en niet naar de gemachtigde. De beslissing is dus niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Pas op het moment dat de gemachtigde informeerde naar het verloop van de beroepsprocedure is de motivering van de beslissing van de officier van justitie op 13 augustus 2019 naar de gemachtigde verzonden, waarna deze onverwijld op 21 augustus 2019 beroep heeft ingesteld bij de kantonrechter. Dit brengt mee dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
6. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Bij die inleidende beschikking is aan de betrokkene als kentekenhouder een sanctie opgelegd van
€ 95,- voor: “motorvoertuig op meer dan twee wielen parkeren bij blauwe streep terwijl niet is voorzien van een duidelijke geplaatste parkeerschijf”. Deze gedraging zou zijn verricht op 16 oktober 2018 om 14:52 uur op de Hoogstraat in Rosmalen met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
7. De gemachtigde voert aan dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een parkeerschijfzone. Niet gebleken is dat de toegangsweg waarlangs de bestuurder de zone is ingereden op de pleegdatum was voorzien van een deugdelijk bord E10. De bestuurder heeft, komende vanaf de Bruistensingel, de Hoogstraat bereikt via de Empelseweg, de Striensestraat, de Hortensiastraat en de Nieuwstraat. In reactie op de door de advocaat-generaal verstrekte foto’s voert de gemachtigde nog aan dat niet is gebleken dat de bebording in de tussentijd niet is verwijderd of vervangen.
8. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. In dit zaakoverzicht staat zakelijk weergegeven onder meer dat de ambtenaar heeft geconstateerd dat het voertuig met voormeld kenteken op voormelde datum, tijd en plaats stond geparkeerd bij blauwe streep terwijl dat voertuig niet was voorzien van een duidelijke geplaatste parkeerschijf.
9. De advocaat-generaal heeft foto’s overgelegd van Google Maps Streetview, waarop is te zien dat in juli 2018 en op 22 oktober 2018 in de Nieuwstraat een bord E10 stond.
10. In het arrest van het hof van 28 februari 2020 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2020:1803) is overwogen dat wanneer de plaatsing van (deugdelijke) bebording wordt betwist bij een parkeerschijfzone, slechts moet worden vastgesteld dat deugdelijke bebording aanwezig was op de toegangsweg waarlangs de bestuurder van het voertuig de zone is ingereden. Wanneer is aangeven welke route de bestuurder heeft afgelegd om zijn bestemming te bereiken zal uit (nadere) stukken moeten blijken dat op de gevolgde toegangsweg:
( a) op enig moment vóór de vermeende gedraging een bord is geplaatst;
( b) op enig moment ná de vermeende gedraging dat bord nog aanwezig was en
( c) na verificatie van daarvoor beschikbare bronnen is gebleken dat dit bord in de tussentijd niet is verwijderd of vervangen.
11. Uit de door de advocaat-generaal overgelegde informatie blijkt weliswaar dat de bebording aanwezig was op enig moment vóór en op enig moment ná de vermeende gedraging dat bord, maar niet dat de bebording in de tussentijd niet is verwijderd of vervangen. Aldus staat de aanwezigheid van de bebording op het moment van de vermeende gedraging onvoldoende vast en kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. De inleidende beschikking kan dan ook niet in stand blijven. Dit brengt mee dat de overige bezwaren van de gemachtigde geen bespreking meer behoeven. Het hof zal beslissen als hierna te melden.
12. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift en de nadere toelichting, alsmede het verschijnen ter zitting in hoger beroep dienen in totaal 4,5 procespunten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 541,- en voor het (hoger) beroep € 759,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.598,75.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder voormeld CJIB-nummer de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.598,75.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.