In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De moeder, die in Canada woont, had eerder toestemming gekregen om met haar minderjarige zoon naar Canada te verhuizen, maar verzocht nu om deze beschikking alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De vader, die in Nederland woont, voerde verweer tegen dit verzoek.
Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in eerste aanleg de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder heeft bepaald en een zorgregeling heeft vastgesteld. De moeder had echter geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing van de rechtbank wordt afgeweken. Het hof oordeelde dat de zorgen van de moeder over de thuissituatie bij de vader niet voldoende onderbouwd waren en dat de vader zijn zorg voor de minderjarige goed op orde had.
De moeder had ook geen bewijs geleverd dat de situatie van de minderjarige sinds de eerdere uitspraak van de rechtbank was verslechterd. Het hof concludeerde dat er geen gronden waren om de bestreden beschikking alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en wees het verzoek van de moeder af. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, waarbij de rechters de eerdere overwegingen van de rechtbank in acht hebben genomen en geen juridische of feitelijke fouten hebben geconstateerd in de eerdere beschikking.