ECLI:NL:GHARL:2021:9986

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
200.290.895/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling tussen grootmoeder en kleinkind na uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 oktober 2021 een tussenbeschikking gegeven in hoger beroep inzake een verzoek van een grootmoeder om een omgangsregeling met haar kleinkind, dat sinds 15 april 2016 onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI). De grootmoeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, heeft verzocht om een omgangsregeling die varieert van eens per maand tot vier keer per jaar, afhankelijk van de geldende coronamaatregelen. De rechtbank had de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.

Het hof heeft vastgesteld dat de grootmoeder voldoende concrete omstandigheden heeft gesteld die wijzen op een nauwe persoonlijke betrekking met het kleinkind, wat noodzakelijk is voor de ontvankelijkheid in het verzoek. Het hof heeft daarbij artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in overweging genomen, dat het recht op gezinsleven waarborgt. De grootmoeder heeft onderbouwd dat zij een actieve rol in het leven van het kleinkind heeft gespeeld, onder andere door regelmatig op te passen en aanwezig te zijn bij de bevalling.

Het hof heeft echter ook geconstateerd dat er onvoldoende actuele informatie over het kleinkind beschikbaar is, aangezien de GI geen verweerschrift heeft ingediend en niet ter zitting is verschenen. Daarom heeft het hof de GI in de gelegenheid gesteld om vóór 18 november 2021 een verweerschrift in te dienen, waarna de grootmoeder de kans krijgt om hierop te reageren. Totdat deze informatie is ontvangen, houdt het hof verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.290.895/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 173766)
beschikking van 21 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. M.J. Buitenhuis te Leeuwarden,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van [de minderjarige],
wonende op een geheim te houden adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 26 februari 2021;
- een brief van de raad van de kinderbescherming van 8 maart 2021;
- een journaalbericht namens de grootmoeder van 19 maart 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 september 2021 plaatsgevonden.
De grootmoeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat
.

3.De feiten

3.1
De grootmoeder is de moeder van de vader van [de minderjarige] , geboren [in] 2015.
3.2
[de minderjarige] is op 15 april 2016 voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en met een (spoed)machtiging uit huis geplaatst. Vervolgens zijn de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing op verzoek van de GI steeds verlengd.
Het ouderlijk gezag van de ouders is bij beschikking van de rechtbank van 17 juli 2019 beëindigd en daarbij is de GI tot voogd benoemd. Sinds 15 april 2016 verblijft [de minderjarige] bij de pleegouders.
3.3
In haar inleidende verzoek heeft de grootmoeder de rechtbank verzocht een omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige] vast te stellen, inhoudende:
Primair: eens per maand gedurende twee uren (eventueel door middel van videobellen en/of
kaarten sturen zolang er beperkende maatregelen gelden als gevolg van de uitbraak van
het coronavirus);
Subsidiair: eens per zes weken gedurende twee uren (eventueel door middel van videobellen
en/of kaarten sturen zolang er beperkende maatregelen gelden als gevolg van de
uitbraak van het coronavirus);
Meer subsidiair: vier keer per jaar gedurende twee uren (eventueel door middel van
videobellen en/of kaarten sturen zolang er beperkende maatregelen gelden als gevolg
van de uitbraak van het coronavirus);
Meer meer subsidiair: een omgangsregeling vast te stellen zoals de rechtbank in
goede justitie juist acht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.
4.2
De grootmoeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De grootmoeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, (zo begrijpt het hof) de grootmoeder in haar inleidende verzoek(en) ontvankelijk te verklaren en deze toe te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid van de grootmoeder in haar verzoek
5.1
Het hof stelt voorop dat de grootouders van een kind in hun verzoek kunnen worden ontvangen indien zij voldoende concrete omstandigheden stellen voor het bestaan van gezinsleven (family life) als bedoeld in artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Biologische verwantschap is één van de feiten en omstandigheden op grond waarvan een nauwe persoonlijke betrekking kan worden aangenomen. Dat de grootmoeder de grootouder is van [de minderjarige] , is derhalve van belang. Er dienen echter nog wel bijkomende omstandigheden te worden gesteld waaruit volgt dat er tussen haar en [de minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat of een band die kan worden aangemerkt als ''family life'' in de zin van artikel 8 lid 1 EVRM, zodanig dat voor een oordeel van het hof over de gerechtvaardigdheid van een omgangsregeling plaats is.
5.2
Het hof is van oordeel dat de grootmoeder voldoende heeft onderbouwd dat er naast de biologische verwantschap bijkomende omstandigheden zijn die maken dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking van de grootmoeder met [de minderjarige] . Hetgeen de grootmoeder hiertoe heeft aangevoerd is door de GI ook niet betwist. De grootmoeder is bij de bevalling van [de minderjarige] aanwezig geweest en heeft haar navelstreng doorgeknipt. In de periode daarna had de grootmoeder regelmatig omgang met [de minderjarige] . In ieder geval paste de grootmoeder elke woensdagavond op [de minderjarige] . [de minderjarige] ging op enig moment – toen de ouders begeleiding van [naam1] hadden – in het weekend naar de grootmoeder. Na de uithuisplaatsing van [de minderjarige] is door de GI een omgangs-/contactregeling tussen de grootmoeder en [de minderjarige] bepaald die inhield dat de grootmoeder en [de minderjarige] één keer in de zes weken omgang met elkaar mochten hebben. In oktober 2018 zijn de omgangsmomenten tussen de grootmoeder en [de minderjarige] door de GI beperkt tot vier keer per jaar. Volgens de grootmoeder heeft zij, door toedoen van de GI, de afgelopen twee jaren slechts twee keer per jaar omgang met [de minderjarige] gehad. Dat het contact tussen de grootmoeder en [de minderjarige] na de uithuisplaatsing van [de minderjarige] is verminderd, maakt naar het oordeel van het hof niet dat de nauwe persoonlijke betrekking nu is verbroken.
Het hof zal de grootmoeder daarom ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
Het recht op omgang met [de minderjarige]
5.3
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. Ingevolge lid 2 van artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter kan het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.
5.4
Het ontbreekt het hof aan actuele informatie over [de minderjarige] . Zowel in de procedure bij de rechtbank als bij het hof heeft de GI geen verweerschrift ingediend. De GI is niet ter zitting bij het hof verschenen en heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de grootmoeder in hoger beroep. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing waarbij tevens recht wordt gedaan aan het belang van [de minderjarige] , te kunnen geven. Het hof acht nadere informatie over [de minderjarige] vanuit de GI noodzakelijk om een beslissing te kunnen geven over het verzochte recht op omgang.
Het hof zal de GI daarom in de gelegenheid stellen vóór 18 november 2021 een verweerschrift in te dienen bij het hof. Na ontvangst van het verweerschrift zal het hof de grootmoeder in de gelegenheid stellen om daarop binnen vier weken schriftelijk te reageren. Het hof zal daarna in beginsel de zaak verder op de stukken afdoen, tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van de GI of van de grootmoeder, anders beslist.
In afwachting van het verweerschrift en de eventuele reactie van de grootmoeder daarop, zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 december 2020, en opnieuw beschikkende:
verklaart de grootmoeder ontvankelijk in haar verzoek;
alvorens verder te beslissen:
stelt de GI in de gelegenheid vóór 18 november 2021 een verweerschrift in te dienen bij het hof;
bepaalt dat de grootmoeder de gelegenheid krijgt binnen vier weken na ontvangst van het verweerschrift haar schriftelijke reactie daarop te geven;
bepaalt dat de zaak daarna in beginsel op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof na gemotiveerd verzoek van (één van) partijen alsnog een zitting gelast, dan wel het hof daartoe ambtshalve aanleiding ziet;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, A.P. de Jong-de Goede en E.F. Groot, bijgestaan door mr. T. van der Veen-Hamstra als griffier, en is op 21 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.