ECLI:NL:GHARL:2021:9978

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
21-002610-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1976, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 120 uren. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na een terechtzitting op 1 oktober 2021, waar de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen hennep heeft geteeld en elektriciteit heeft gestolen, en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is nu veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. Het hof heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn van berechting is geschonden, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002610-19
Uitspraak d.d.: 15 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 mei 2019 met parketnummer 16-201279-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J.A. Neslo, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 1 mei 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2017 tot en met 27 juni 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 2,7 kilogram hennep en/of ongeveer 554 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 februari 2017 tot en met 27 juni 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een meterkast heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam1] N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd dat de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Zij heeft gesteld dat zij de verklaring van verdachte niet geloofwaardig acht, omdat verdachte pas in een laat stadium een bekennende verklaring heeft afgelegd en tevens geen verifieerbare verklaring heeft afgelegd. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde medeplegen wordt vrijgesproken, omdat de betrokkenheid van mevrouw [naam2] , dan wel (onbekend gebleven) derden, bij de hennepteelt onvoldoende uit het dossier is gebleken.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Oordeel van het hof
Tot en met de procedure in eerste aanleg heeft verdachte de tenlastegelegde feiten ontkend. In hoger beroep heeft hij zijn proceshouding gewijzigd en heeft hij op de terechtzitting van het hof op 1 oktober 2021 ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2 een bekennende verklaring afgelegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat hij uit financiële nood in 2015 is begonnen met het telen van hennep in zijn woning aan de [adres2] te [plaats] . Door een aantal mannen werd in de woning van verdachte een professionele hennepkwekerij opgezet, waarbij werd afgesproken dat verdachte 20 procent van de (tweede en navolgende) opbrengst(en) zou ontvangen en hij zijn huur- en elektriciteitskosten vergoed zou krijgen. Verdachte heeft verklaard dat hij de temperatuurmeters in de kweekruimtes controleerde, meetgegevens doorgaf en soms de meters resette. De mannen kwamen naar zijn woning om de hennepplanten te verzorgen. Na de eerste oogst, waarvan de opbrengst niet voldoende was om de kosten van het opzetten van de kwekerij te dekken, werd de hennepkwekerij door de politie opgerold. Verdachte heeft verklaard dat hij in die periode alleen een vergoeding voor zijn huur- en elektriciteitskosten van de mannen heeft ontvangen.
Verdachte heeft voorts verklaard dat toen hij aan de [adres1] te [plaats] kwam wonen, hij vanwege zijn restschuld onder druk van dezelfde mannen wederom een professionele hennepkwekerij in zijn woning heeft laten opzetten. Daarbij werden dezelfde afspraken omtrent kostenvergoeding en opbrengstverdeling gemaakt als bij de kwekerij aan de [adres2] . Verdachte heeft verklaard dat, nadat de eerste oogst mislukt was, de hennepkwekerij gedurende de tweede kweek door de politie werd opgerold. Hij heeft in die periode eveneens alleen een vergoeding gekregen voor zijn huur- en elektriciteitskosten.
Anders dan het standpunt van de advocaat-generaal, ziet het hof, gelet op de inhoud van de verklaring van verdachte en de omstandigheden waaronder hij tot deze verklaring ter terechtzitting in hoger beroep is gekomen, geen aanleiding om aan te nemen dat de verklaring van verdachte niet klopt. In de andere strafzaak tegen verdachte met betrekking tot de [adres2] (die gelijktijdig met onderhavige strafzaak is behandeld), wordt de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte met betrekking tot het medeplegen, ondersteund door de getuigenverklaring van één van de buren van verdachte aan de [adres2] , waaruit blijkt dat er geregeld mensen bij verdachte over de vloer kwamen en er mannen met grote sporttassen werden gezien. De hennepkwekerij die in de woning van verdachte aan de [adres1] werd aangetroffen, betrof, overeenkomstig de verklaring van verdachte (wederom) een professionele hennepkwekerij , die op dezelfde wijze als de kwekerij in de [adres2] is opgezet op instigatie van dezelfde mannen en waarbij verdachte, blijkens zijn verklaring, tot taak had het controleren van de temperatuurmeters en het doorgeven van de meetgegevens. Het hof acht, gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte zich (ook) samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep aan de [adres1] .
Nu verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd, kan, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 1 oktober 2021;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juni 2017, opgenomen op pagina 21 van het dossier Politie Midden-Nederland met nummer 2017144628 / 2018292788 d.d. 21 februari 2019;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2017, opgenomen op pagina 83 van het dossier Politie Midden-Nederland met nummer 2017144628 / 2018292788 d.d. 21 februari 2019;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [naam1] N.V. d.d. 5 juli 2017, opgenomen op pagina 95 e.v. van het dossier Politie Midden-Nederland met nummer 2017144628 / 2018292788 d.d. 21 februari 2019.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 9 mei 2017 tot en met 27 juni 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, (in een pand aan de [adres1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 2,7 kilogram hennep en ongeveer 554 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 28 februari 2017 tot en met 27 juni 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een meterkast heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, toebehorende aan [naam1] N.V., waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het telen, bereiden, bewerken en verwerken van een grote hoeveelheid hennep. Door aldus te handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende handel in softdrugs. Het hof rekent het verdachte aan dat hij zich heeft laten leiden door puur geldelijk gewin en dat hij eraan voorbij is gegaan dat de handel in en het gebruik van softdrugs grote maatschappelijke problemen met zich brengt, zoals gezondheidsschade voor de gebruikers en sociale overlast. Voorts heeft verdachte illegaal stroom afgetapt. Afgezien van de schade die aan [naam1] N.V. is toegebracht, brengt manipulatie van de elektriciteitsmeter onder andere brandgevaar met zich.
Het hof houdt rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, bij de strafvervolging van verdachte (enkel) in hoger beroep is geschonden. Namens verdachte is immers op 10 mei 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 15 oktober 2021 - en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep - arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met 5 maanden overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen.
Het hof zal de straf die het hof zonder schending van de redelijke termijn zou hebben opgelegd, namelijk een straf die gelijk is aan de door de rechtbank opgelegde straf, verminderen. Alles afwegende zal het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. B.W. Streefland, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 15 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.