In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 1 mei 2019. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepteelt. De rechtbank had eerder het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 22.679,14 en de betrokkene verplicht tot betaling aan de Staat van dit bedrag. De betrokkene, geboren in 1976, heeft hoger beroep ingesteld en verklaarde dat hij naast de vergoeding voor huur- en elektriciteitskosten geen ander voordeel heeft genoten. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 1 oktober 2021 en heeft de verklaringen van de betrokkene en zijn raadsvrouw, mr. J.A. Neslo, gehoord.
Het hof oordeelde dat de verklaring van de betrokkene aannemelijk was en dat hij inderdaad alleen de huur- en elektriciteitskosten vergoed heeft gekregen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 4.050,-, gebaseerd op de huur- en elektriciteitskosten die de betrokkene normaal zelf zou hebben moeten betalen. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op dit bedrag en heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen, met name artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2021.