ECLI:NL:GHARL:2021:9976

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
21-002646-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter zake van hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 1 mei 2019. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepteelt. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 70.751,42 en de betrokkene verplicht tot betaling aan de Staat van dit bedrag. De betrokkene, geboren in 1976 en woonachtig in [woonplaats], heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 1 oktober 2021 heeft de betrokkene verklaard dat hij alleen vergoeding voor zijn huur- en elektriciteitskosten heeft ontvangen en geen ander wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Het hof heeft deze verklaring als aannemelijk beoordeeld, maar heeft de ontnemingsperiode vastgesteld op 5 maanden, van 1 april 2015 tot 15 september 2015. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op € 4.375,-, bestaande uit € 3.625,- aan huurkosten en € 750,- aan elektriciteitskosten. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op dit bedrag. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002646-19
Uitspraak d.d.: 15 oktober 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 1 mei 2019 met parketnummer 16-652636-16 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal en door betrokkene en zijn raadsvrouw, mr. J.A. Neslo, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

De rechtbank heeft bij beslissing van 1 mei 2019, waarvan beroep, het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 70.751,42 en betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van voornoemd bedrag.
Het hof verenigt zich niet met de beslissing, waarvan beroep, zodat die behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 70.751,42 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 70.751,42. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 70.751,42 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 70.751,42.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van heden 15 oktober 2021 (parketnummer 21-002645-19) ter zake van hennepteelt en diefstal van stroom/elektriciteit veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. Betrokkene is ter zake van beschadiging van een elektriciteitsmeter ontslagen van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van het feit.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechtbank dient te worden bevestigd, nu de verklaring van betrokkene dat hij geen enkel wederrechtelijk voordeel heeft genoten, ongeloofwaardig is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat betrokkene geen enkel wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dient volgens de raadsvrouw derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard, dan wel afgewezen te worden.
Oordeel van het hof
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat hij uit financiële nood in 2015 is begonnen met het telen van hennep in zijn woning aan de [adres] te [plaats] . Door een aantal mannen werd in de woning van betrokkene een professionele hennepkwekerij opgezet, waarbij werd afgesproken dat betrokkene 20 procent van de (tweede en navolgende) opbrengst(en) zou ontvangen en hij zijn huur- en elektriciteitskosten vergoed zou krijgen. Na de eerste oogst, waarvan de opbrengst niet voldoende was om de kosten van het opzetten van de kwekerij te dekken, werd de hennepkwekerij door de politie opgerold. Betrokkene heeft verklaard dat hij in die periode derhalve alleen een vergoeding voor zijn huur- en elektriciteitskosten heeft ontvangen. De huur voor de woning aan de [adres] bedroeg € 725,- per maand. De elektriciteitskosten zijn door betrokkene op € 150,- per maand geschat. De hennepkwekerij heeft volgens betrokkene ongeveer drie maanden gestaan en was voor die periode tevens in werking gesteld.
Het hof ziet, gelet op de inhoud van de verklaring van betrokkene en de omstandigheden waaronder hij tot deze verklaring ter terechtzitting is gekomen in hoger beroep, geen aanleiding om aan te nemen dat de verklaring van betrokkene dat hij enkel zijn huur en elektriciteitskosten vergoed heeft gehad, niet klopt. Anders dan de betrokkene heeft verklaard, gaat het hof uit van de in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 7 december 2015 opgenomen ontnemingsperiode van 5 maanden, te weten van 1 april 2015 tot 15 september 2015, gelet op aangetroffen data en vervuiling van de goederen die in de woning, dan wel de kwekerij zijn aangetroffen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat geen sprake is geweest van wederrechtelijk voordeel nu verdachte geen opbrengst uit de kwekerij heeft ontvangen. Dit verweer mist - gelet op het bepaalde in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, namelijk dat onder voordeel de besparing van kosten is begrepen - juridische grondslag.
Het hof is derhalve, gelet op het voorgaande, van oordeel dat uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten, nu de huur- en elektriciteitskosten die betrokkene normaal zelf zou betalen, vergoed werden.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 4.375,-. Het hof komt als volgt tot deze schatting.
Berekening
Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 7 december 2015 en de verklaring van betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat in de periode dat de kwekerij in werking was, te weten 1 april 2015 tot 15 september 2015, betrokkene de door hem gemaakte huur- en elektriciteitskosten vergoed kreeg.
De huurkosten van betrokkene voor voornoemde periode betroffen € 725,- x 5 maanden =
€ 3.625,-. De elektriciteitskosten betroffen € 150,- x 5 maanden = € 750,-.
Dit brengt het totale geschatte bedrag van het wederrechtelijk genoten voordeel op € 3.625,- + € 750,- = € 4.375,-.

De verplichting tot betaling aan de Staat

Op grond van het voorgaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op een bedrag van € 4.375,-.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 4.375,- (vierduizend driehonderdvijfenzeventig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 4.375,- (vierduizend driehonderdvijfenzeventig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1 dag.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. B.W. Streefland, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 15 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.