In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 1 mei 2019. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepteelt. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 70.751,42 en de betrokkene verplicht tot betaling aan de Staat van dit bedrag. De betrokkene, geboren in 1976 en woonachtig in [woonplaats], heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 1 oktober 2021 heeft de betrokkene verklaard dat hij alleen vergoeding voor zijn huur- en elektriciteitskosten heeft ontvangen en geen ander wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Het hof heeft deze verklaring als aannemelijk beoordeeld, maar heeft de ontnemingsperiode vastgesteld op 5 maanden, van 1 april 2015 tot 15 september 2015. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op € 4.375,-, bestaande uit € 3.625,- aan huurkosten en € 750,- aan elektriciteitskosten. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op dit bedrag. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.