ECLI:NL:GHARL:2021:9972

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
21-004471-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal met valse sleutels

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1996, was eerder veroordeeld voor diefstal waarbij hij een geldbedrag van 1380 euro had weggenomen van zijn toenmalige vriendin door gebruik te maken van haar smartphone en internetbankieren. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken en had de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van 1380 euro toegewezen.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd om de bewezenverklaring te bevestigen en een gevangenisstraf van twee dagen en een taakstraf van zestig uren op te leggen. De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met het tijdsverloop en heeft gepleit voor een taakstraf. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit had begaan.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 dagen, waarvan 26 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van 1380 euro toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 december 2018. Het hof heeft de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte in overweging genomen, maar ook de mogelijkheid geboden voor rehabilitatie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004471-19
Uitspraak d.d.: 14 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 23 augustus 2019 met parketnummer 18-074998-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van de bewezenverklaring, en met veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee dagen, met aftrek van voorarrest, en tot een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal bevestiging van de beslissing door de politierechter op de vordering van de benadeelde partij gevorderd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. B.A.E.J. Koster, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 23 augustus 2019 de verdachte ter zake van hetgeen hem primair is tenlastegelegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen tot een bedrag van € 1.390,- bestaande uit materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2018, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij gebreke van betaling 23 dagen hechtenis, en met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 27 december 2018 te [plaats1] , een geldbedrag van 1380 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag van 1380 euro onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door via de smartphone van die [benadeelde partij]
- middels internetbankieren een geldbedrag van 1280 euro van de spaarrekening van die [benadeelde partij] over te schrijven naar de betaalrekening van die [benadeelde partij] en/of (vervolgens) een geldbedrag van 1380 euro over te maken naar het rekeningnummer [nummer1] ten name van [naam1] (zijnde een bekende van verdachte), in ieder geval middels gebruik van internetbankieren van die [benadeelde partij] een geldbedrag van 1380 euro heeft gestolen, althans van de bankrekening(en) van die [benadeelde partij] heeft afgehaald middels gebruik van codes en bankgegevens die [benadeelde partij] toebehoren en/of waartoe verdachte geen toestemming had;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 december 2018, te [plaats2] en/of [plaats1] , althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 1380 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 1380 euro gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat het voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdediging heeft geen inhoudelijke verweren gevoerd en zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, zoals deze later in een eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 27 december 2018 te [plaats1] , een geldbedrag van 1380 euro, dat geheel toebehoorde aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag van 1380 euro onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door via de smartphone van die [benadeelde partij] middels internetbankieren een geldbedrag van de spaarrekening van die [benadeelde partij] over te schrijven naar de betaalrekening van die [benadeelde partij] en vervolgens een geldbedrag van 1380 euro over te maken naar het rekeningnummer [nummer1] ten name van [naam1] zijnde een bekende van verdachte, waartoe verdachte geen toestemming had.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak. De raadsman heeft verzocht een taakstraf op te leggen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zeer calculerend, terwijl het slachtoffer – zijn toenmalige vriendin – onder de douche stond, via de smartphone van het slachtoffer middels internetbankieren een geldbedrag van de spaarrekening overgeschreven naar de betaalrekening van het slachtoffer en vervolgens een geldbedrag van 1380 euro overgemaakt naar het rekeningnummer van een bekende van de verdachte. Het slachtoffer had hem hiervoor geen toestemming gegeven. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij op grove wijze misbruik heeft gemaakt van de vertrouwensrelatie die verdachte met het slachtoffer had. Verdachte heeft kennelijk enkel gehandeld uit eigen financieel gewin.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 augustus 2021 waaruit volgt dat de verdachte eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld ter zake van uiteenlopende feiten. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw een delict te plegen. Voorts stelt het hof vast dat verdachte twee dagen in voorarrest heeft doorgebracht en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is. De verdediging heeft – onder verwijzing naar een brief van verdachte – uiteengezet dat verdachte medische problemen had waarvan hij is hersteld, hij aan het solliciteren is en wil starten met een opleiding en niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Gelet op de ernst van het feit, alsmede gezien het justitiële verleden van de verdachte is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer passend en geboden. Het hof acht evenwel, alles afwegende en ook rekening houdende met de beperkte overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroepsfase, de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van achtentwintig dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan zesentwintig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, passend en geboden. Het hof wil met deze strafmodaliteit enerzijds de ernst van het verweten feit benadrukken, mede gezien in het licht van verdachtes strafblad en anderzijds verdachte de mogelijkheid bieden de door hem geschetste positieve lijn in zijn leven voort te zetten en daarnaast hem ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen tot een bedrag van € 1.380,- bestaande uit materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2018, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij gebreke van betaling 23 dagen hechtenis, en met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
De advocaat-generaal heeft verzocht de beslissing van de politierechter op de vordering van de benadeelde partij te bevestigen.
De verdediging heeft verzocht het aantal dagen gijzeling bij het middels de schadevergoedingsmaatregel op te leggen bedrag lager vast te stellen dan gebruikelijk in verband met de financiële situatie van verdachte.
Oordeel van het hof
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.380,00, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Voor beperking van het aantal dagen gijzeling ziet het hof geen aanleiding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
26 (zesentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.380,00 (duizend driehonderdtachtig euro) bestaande uit € 1.380,00 (duizend driehonderdtachtig euro) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.380,00 (duizend driehonderdtachtig euro) bestaande uit € 1.380,00 (duizend driehonderdtachtig euro) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 december 2018.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 14 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.