ECLI:NL:GHARL:2021:9969

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
21-005132-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van eerdere beslissing en vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 17 september 2018. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene geschat op € 38.301,64 en hem verplicht tot betaling van dat bedrag aan de Staat. Het hof heeft deze beslissing vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel opnieuw vastgesteld op € 250,-. De betrokkene, geboren in 1983 en woonachtig in [woonplaats], had hoger beroep ingesteld tegen de eerdere beslissing. Tijdens de zitting op 30 september 2021 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de eerdere beslissing zou vernietigen en het wederrechtelijk verkregen voordeel zou schatten op € 250,-, met een verplichting tot betaling aan de Staat van € 225,-. De verdediging heeft zich achter deze eis geschaard, waarbij werd opgemerkt dat de betrokkene geen eerdere betrokkenheid bij hennepknipperij had.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit zijn handelen, maar dat dit voordeel niet meer dan € 250,- bedraagt. Het hof heeft ook geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM, maar heeft besloten dat deze inbreuk voldoende is gecompenseerd door de compensatie in de strafzaak. De verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 250,-, en de duur van de gijzeling is bepaald op maximaal 5 dagen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken van het hof, met mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo als voorzitter.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005132-18
Uitspraak d.d.: 14 oktober 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 17 september 2018 met parketnummer 18-850098-15 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

Betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat de beslissing van de eerste rechter wordt vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 250,- en oplegging aan betrokkene van de verplichting tot betaling aan de Staat van € 225,- wegens verkregen wederrechtelijk voordeel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. H.P. Eckert, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Bij beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 17 september 2018 heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 38.301,64 en aan betrokkene de verplichting tot betaling van datzelfde bedrag aan de Staat opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 75.744,26 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 75.744,26.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 250,- en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 225,-, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de advocaat-generaal reëel is. Betrokkene kan een iets grotere rol dan de knippers worden toebedeeld. Betrokkene heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij met het knippen van hennep een paar honderd euro verdiende. Uit het dossier komt niet naar voren dat betrokkene eerder betrokken is geweest bij de hennepknipperij.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De betrokkene is bij arrest van dit hof van 14 oktober 2021 (parketnummer 21-005131-18) ter zake van – kort gezegd – medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, veroordeeld tot straf.
Met betrekking tot de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel is het hof van oordeel dat aannemelijk is dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het bewezenverklaarde handelen waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan en/of uit andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door betrokkene zijn begaan.
Betrokkene heeft verklaard dat hij een paar honderd euro kreeg voor het knippen van hennep en dat hij geen kosten heeft gemaakt.
Het hof acht de verklaring van de betrokkene aannemelijk geworden. Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat betrokkene niet meer voordeel heeft genoten dan een bedrag van € 250,- aan het bewezenverklaarde feit. Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 250,-.

De verplichting tot betaling aan de Staat

Er is in hoger beroep sprake van undue delay in de zin van artikel 6 EVRM. Het hof zal echter volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden aangezien de strafzaak en de ontnemingszaak tegelijkertijd door het hof worden afgedaan en er reeds in de strafzaak compensatie voor het overschrijden van de redelijke termijn plaatsvindt. Hiermee wordt de inbreuk op artikel 6 EVRM voldoende gecompenseerd.
Het hof zal de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 5 dagen.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 14 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.