In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 17 september 2018. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene geschat op € 38.301,64 en hem verplicht tot betaling van dat bedrag aan de Staat. Het hof heeft deze beslissing vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel opnieuw vastgesteld op € 250,-. De betrokkene, geboren in 1983 en woonachtig in [woonplaats], had hoger beroep ingesteld tegen de eerdere beslissing. Tijdens de zitting op 30 september 2021 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de eerdere beslissing zou vernietigen en het wederrechtelijk verkregen voordeel zou schatten op € 250,-, met een verplichting tot betaling aan de Staat van € 225,-. De verdediging heeft zich achter deze eis geschaard, waarbij werd opgemerkt dat de betrokkene geen eerdere betrokkenheid bij hennepknipperij had.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit zijn handelen, maar dat dit voordeel niet meer dan € 250,- bedraagt. Het hof heeft ook geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM, maar heeft besloten dat deze inbreuk voldoende is gecompenseerd door de compensatie in de strafzaak. De verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 250,-, en de duur van de gijzeling is bepaald op maximaal 5 dagen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken van het hof, met mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo als voorzitter.