ECLI:NL:GHARL:2021:9968

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
21-005131-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot een grote hoeveelheid hennep

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1983, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren voor het opzettelijk telen en verwerken van hennep. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij het feit betrekking had op een grote hoeveelheid hennepplanten en henneptoppen. Tijdens de zitting op 30 september 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een lagere taakstraf van 108 uren had geëist. De verdediging heeft verzocht om matiging van de straf, gezien de geringe rol van de verdachte in de hennepknipperij. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen zelf hennep knipte, maar ook anderen had ingeschakeld, wat zijn rol in de zaak heeft vergroot. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005131-18
Uitspraak d.d.: 14 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 september 2018 met parketnummer 18-850098-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van de verdachte ter zake hetgeen hem is tenlastegelegd tot een taakstraf van 108 uren, subsidiair 54 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. H.P. Eckert, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 17 september 2018 de verdachte ter zake hetgeen hem is tenlastegelegd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen, met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2015 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een loods aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 488 hennepplanten en/of 47,2 kg (natte) henneptoppen, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 488 hennepplanten en/of 47,2 kg (natte) henneptoppen, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

De verdediging heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen inhoudelijke verweren gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, zoals deze later in een eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 november 2015 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt, (in een loods aan de [adres] ) een hoeveelheid hennepplanten in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, en 47,2 kg (natte) henneptoppen, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een taakstraf van 108 uren, subsidiair 54 dagen hechtenis, met inachtneming van overschrijding van de redelijke termijn.
De verdediging heeft verzocht de door de advocaat-generaal voorgestelde straf te matigen, gelet op de geringe rol van verdachte in de knipperij.
Het hof overweegt als volgt. De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk bewerken en verwerken van een grote hoeveelheid hennep (hennepplanten en 47,2 kilogram (natte) henneptoppen). Uit het dossier leidt het hof af dat verdachte niet alleen zelf hennep knipte, maar dat hij ook iemand heeft benaderd om te helpen knippen. Dit maakt dat zijn rol van een grotere betekenis is geweest dan die van louter een knipper. De hennepknipperij had, gelet op onder meer de hoeveelheid aangetroffen hennep, de grote groep knippers (negen personen ten tijde van de ontmanteling), de wijze waarop het vervoer van de knippers was geregeld, de verzorging van maaltijden en passende voorhanden zijnde werkkleding, een professioneel karakter. Het bewezenverklaarde handelen is nauw verbonden met de handel in softdrugs, welke handel allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten tot gevolg heeft en het frequent gebruik van softdrugs de gezondheid van de gebruiker kan schaden.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 augustus 2021, waaruit blijkt dat verdachte in 2008 en 2009 onherroepelijk is veroordeeld voor Opiumwetdelicten.
Het hof overweegt dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de rol van verdachte in beginsel een taakstraf van 140 uren een aangewezen en passende straf is. De behandeling van de strafzaak heeft echter niet binnen een redelijke termijn plaatsgehad hetgeen naar het oordeel van het hof tot matiging van de op te leggen taakstraf moet leiden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, een passende straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 14 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.