ECLI:NL:GHARL:2021:9966

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
21-002244-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal, bedreiging en mishandeling met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1993, was eerder veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder diefstal van diesel en een aanhangwagen, bedreiging en mishandeling. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een nieuwe straf opgelegd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 243 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht, middelencontrole en ambulante begeleiding met reclasseringstoezicht. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] is gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde partij2] is afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en mishandeling. De verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de feiten erkend, maar heeft vrijspraak bepleit voor enkele onderdelen. Het hof heeft de bewijsvoering en de verklaringen van de verdachte en getuigen zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002244-20
Uitspraak d.d.: 14 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 juli 2020 met parketnummer 18-820208-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 18-820431-17, 18-005386-17 en 18-061101-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van hetgeen hem onder 1, 2, 3 en 4 primair is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen, met aftrek van voorarrest, tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 3 jaren, alsmede met oplegging van bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, middelencontrole en ambulante begeleiding. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 18-820431-17, 18-005386-17 en 18-061101-17 af te wijzen. Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [benadeelde partij1] heeft de advocaat-generaal algehele toewijzing gevorderd tot een bedrag van € 922,87, bestaande uit materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [benadeelde partij2] heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W. Koopmans, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 7 juli 2020 de verdachte ter zake van hetgeen hem onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair is tenlastegelegd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] geheel toegewezen tot een bedrag van € 922,87 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij gebreke van betaling 18 dagen gijzeling, en met veroordeling van de verdachte in de proceskosten, tot op heden begroot op nihil. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij3] en [benadeelde partij2] allebei niet-ontvankelijk verklaard.
Tot slot heeft de politierechter de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 18-820431-17, 18-005386-17, en18-061101-17 volledig toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 januari 2018, te [plaats1] , althans in de gemeente [gemeente1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een vrachtauto, geparkeerd/ staande op een terrein aan de [adres1] , heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid diesel/motorbrandstof, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij1] , althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) de weg te nemen diesel/motorbrandstof onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 12 maart 2018 te [plaats2] , althans in de gemeente [gemeente2] , [benadeelde partij3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij3] dreigend de woorden toe te voegen "je gaat eraan" en/of "ik steek je neer" en/of "ik maak je kapot" en/of "ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 12 maart 2018, te [plaats2] , althans in de gemeente [gemeente2] , [benadeelde partij2] heeft mishandeld door [benadeelde partij2] tegen de (rechter)zij, althans het lichaam, te schoppen/trappen;
4. primair
hij in of omstreeks de periode van 18 juni 2018 tot en met 19 juni 2018, te [gemeente2] , althans in de gemeente [gemeente2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhangwagen en/of een aantal buizen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam1] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
4. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 18 juni 2018 tot en met 20 juni 2018, te [gemeente2] en/of te [plaats3] , een goed te weten een aanhangwagen en/of een hoeveelheid (ijzeren) buizen heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/die goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde ‘medeplegen’ niet bewezen kan worden. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 tenlastegelegde, nu verdachte ontkent het slachtoffer te hebben geraakt. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 4 primair tenlastegelegde, nu verdachte zijn betrokkenheid bij de diefstal ontkent. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte de kar en buizen heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen. De raadsvrouw heeft voorts vrijspraak bepleit van het onder 4 subsidiair tenlastegelegde, nu verdachte niet wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen van een misdrijf afkomstig waren.
Oordeel van het hof

Ten aanzien van feit 1

Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het bestanddeel “tezamen en in vereniging met een of meer anderen” wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt als volgt. [1]
Op dinsdag 16 januari 2018 heeft [naam2] , namens [benadeelde partij1] , aangifte gedaan van diefstal. Zij heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
‘Op dinsdag 9 januari 2018 stond de vrachtwagen geparkeerd op het bedrijventerrein in [plaats1] , gelegen aan de [adres1] . Er zat 1000 liter brandstof in de vrachtwagen. Mijn partner werd gebeld door een medewerker van het bedrijf waar de vrachtwagen gestald stond. Hij vertelde dat de tankdop van de vrachtwagen kapot was. Deze lag doormidden. Mijn partner is er vervolgens naar toe gegaan (…). Hij kon zien dat er ongeveer 700 liter brandstof was weggenomen uit de vrachtwagen.’ [2]
Op 20 februari 2018 heeft verdachte [verdachte] – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
‘U zegt dat ik verdacht wordt van het plegen van dieseldiefstallen uit vrachtwagens. Dit klopt ook dat ik dat gedaan heb. (…) Het klopt dat [ik] in [plaats1] was op een parkeerterrein. Het zal wel op 9 januari 2018 geweest zijn zoals u zegt. (…) Ik heb de diesel met een slang en een pomp overgepompt in het vat. (…) We zijn met de auto en kar weggereden (…).’ [3]
Op 21 februari 2018 heeft verdachte [verdachte] – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
‘Ik heb gisteren verteld zoals het gegaan is bij de diesel diefstal in [plaats1] . De man die daar bij was en in beeld staat is genaamd: [medeverdachte] . (…) Ik ben alleen met [medeverdachte] op stap geweest die dag. Hij wist wel wat er ging gebeuren bij die vrachtauto. (…) Hij wist dat ik diesel ging stelen.’ [4]
Op 22 januari 2018 heeft verbalisant [verbalisant1] een nader onderzoek ingesteld en de camerabeelden bekeken. Hij heeft – zakelijk weergegeven – als volgt geverbaliseerd:
’08.09.40 uur:
Een personenauto, merk Volkswagen, type Polo, met daarachter gekoppeld een aanhangwagen met een huif rijdt door het open staande hek.
08.11.00 uur:
Genoemde personenauto met aanhangwagen rijdt het terrein langzaam verder op. Er zitten twee inzittenden in deze personenauto. De personenauto rijdt verder het terrein op en stopt vervolgens links naast een geparkeerd staande vrachtauto met oplegger.
08.11.35 uur:
Uit genoemde personenauto stappen twee mannen.
08.11.56 uur:
De passagier, door mij gemerkt met een “B” (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ), loopt op het terrein wat heen en weer kennelijk om de omgeving in de gaten te houden. De bestuurder van genoemde personenauto, door mij gemerkt met een “A” (het hof begrijpt: verdachte) staat kennelijk tussen de vrachtauto en de door hem bestuurde personenauto.
08.12.08 uur:
Wazig is te zien dat A bezig is met de tank van de vrachtauto. B loopt nog steeds heen en weer, waarbij B soms uit het beeld verdwijnt.
08.12.53 uur:
B loopt terug naar genoemde personenauto met aanhangwagen.
08.14.10 uur:
B loopt weer heen en weer terwijl A nog steeds bezig is bij de tank van de vrachtauto.
8.19.26 uur:
Genoemde personenauto met aanhangwagen rijdt bij de vrachtauto met oplegger vandaan terwijl B nog steeds wat rondloopt. (…) Genoemde personenauto met aanhangwagen is verder op het terrein gekeerd en komt terug rijden in de vrachtauto met oplegger en stopt voor B. B (…) stapt vervolgens in de personenauto met aanhangwagen waarna deze wegrijdt. [5]
Conclusie
Uit het dossier volgt dat verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] op 9 januari 2018 samen in een personenauto met aanhangwagen naar een bedrijventerrein gelegen aan de [adres1] te [plaats1] zijn gereden om aldaar diesel uit een vrachtwagen te stelen. Uit de verklaring van verdachte volgt dat [medeverdachte] wist wat er ging gebeuren bij de vrachtauto. Vooraf is gesproken over de diefstal van brandstof. Voorts blijkt uit de camerabeelden dat er een rolverdeling bestond tussen verdachte en zijn medeverdachte. Medeverdachte liep heen en weer over het terrein en stond kennelijk de omgeving in de gaten te houden. Nadat verdachte klaar was met het overhevelen van de diesel uit de vrachtwagen naar het vat op de aanhangwagen zijn verdachte en de medeverdachte weer samen in de auto gestapt en het terrein van aangever afgereden.
Het hof leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen af dat tussen verdachte en medeverdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de diefstal van diesel. Zij waren gezamenlijk op pad om deze diefstal te plegen. Dat er tussen verdachte en de medeverdachte vooraf geen afspraken waren gemaakt over het verdelen van de opbrengst doet aan het voorgaande niet af en maakt het oordeel niet anders.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging van een hoeveelheid diesel, door middel van verbreking van de tankdop. Het verweer van de raadsvrouw dat geen sprake zou zijn van medeplegen wordt verworpen.

Ten aanzien van feit 2

Het hof acht het tenlastegelegde onder feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof bekend het tenlastegelegde te hebben gepleegd en door of namens hem is geen vrijspraak bepleit. Daarom volstaat het hof, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van bewijsmiddelen.
Deze opgave luidt als volgt: [6]
1. Een proces-verbaal ter terechtzitting van het hof, d.d. 30 september 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
2. Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 12 maart 2018, ongenummerd, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde partij3] .

Ten aanzien van feit 3

Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van onder feit 3 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. [7]
Op maandag 12 maart 2018 heeft [benadeelde partij2] , aangifte gedaan van mishandeling. Zij heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
‘Ik doe aangifte van mishandeling [gepleegd op 12 maart 2018 te [plaats2] ]. [verdachte] (het hof leest: verdachte) draaide zich (…) om naar mij en trapte toen hard in mijn rechter zij (…). Dat deed pijn op dat moment. Ik heb er geen letsel aan overgehouden maar voel het nu nog steeds.’ [8]
Op 12 maart 2018 heeft [benadeelde partij3] – zakelijk weergegeven – al volgt verklaart over onderhavige feit:
‘Ik zag dat [verdachte] (het hof leest: verdachte) moeder [naam3] hard schopte en haar in haar rechter zij raakte.’ [9]
Conclusie
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld. Uit de aangifte en getuigenverklaring leidt het hof af dat verdachte een schoppende beweging heeft gemaakt tegen de rechterzij van het slachtoffer. Hierdoor heeft het slachtoffer pijn ondervonden. Het hof ziet geen reden om aan de verklaring van aangever en getuige [benadeelde partij3] te twijfelen, acht deze betrouwbaar en gebruikt deze dan ook voor het bewijs. Het hof acht de verklaring van verdachte, dat hij het slachtoffer enkel getracht heeft te schoppen, niet geloofwaardig nu deze geen steun vindt in het dossier.

Ten aanzien van feit 4 primair

Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. [10]
Op 19 juni 2018 heeft aangever [naam4] , namens [naam1] B.V., via internet aangifte gedaan van diefstal en – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
‘In [gemeente2] langs de [adres2] zijn wij in opdracht van [naam5] bezig de gasleiding te vervangen. Maandag 18 juni [2018] om 16.00 uur hebben wij een kleine buizenkar met daarop ongeveer 60 meter gietijzeren buizen van 160mm dik gestald achter de [naam6] (het hof begrijpt: te [gemeente2] ) Op dinsdag 19 juni om 7.00 uur bleek deze kar verdwenen te zijn.
Op slot? Ja.’ [11]
Op 21 juni 2018 heeft verbalisant [verbalisant2] nader onderzoek ingesteld naar de aanhanger. Hij heeft – zakelijk weergegeven – als volgt geverbaliseerd:
‘Uit telefonisch contact met dhr. [naam7] van de firma [naam1] , bleek dat de aanhanger middels een disselslot afgesloten was om diefstal te voorkomen.’ [12]
Op 19 juni 2018 hebben verbalisanten [verbalisant3] en [verbalisant4] – zakelijk weergegeven – als volgt geverbaliseerd:
‘Op de vraag waar de aanhanger was gebleven verklaarde [verdachte] dat hij deze in de buurt van de [naam8] in het veld zou hebben neergezet.’ [13]
Op 21 juni 2018 heeft verbalisant [verbalisant3] – zakelijk weergegeven – als volgt geverbaliseerd:
‘ [verdachte] gaf ons, verbalisanten, aanwijzingen hoe we bij de kar konden komen. De kar werd uiteindelijk op aanwijzing van [verdachte] aan de [adres3] te [plaats3] nabij een water gemaal aangetroffen.’ [14]
Op 20 juni 2018 heeft de verdachte verklaard – zakelijk weergegeven – als volgt:
‘De persoon kwam bij mij thuis en vroeg me of ik de aanhanger met ijzer wilde wegbrengen. Daar zou ik een beetje geld voor krijgen. Ik heb vervolgens de oudijzerkar weggehaald en ben naar de oudijzerboer gereden.’ [15] De aanhanger stond schuin achter het pand van de [naam6] in [gemeente2] . [16]
Conclusie
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangever ( [naam1] B.V.) de aanhangwagen met buizen op 18 juni 2018 om 16.00 uur had gestald op het terrein achter de [naam6] te [gemeente2] .
Het hof stelt vast dat verdachte in de periode van 18 tot 19 juni 2018 te [gemeente2] de aanhangwagen met buizen, toebehorende aan [naam1] B.V., heeft weggenomen vanaf de plek waar deze door de rechthebbende was achtergelaten.
Verdachte heeft verklaard dat hij de aanhangwagen en de buizen in opdracht van een derde – wiens naam hij aanvankelijk niet wil noemen – heeft weggenomen en vervolgens korte tijd later de buizen heeft verkocht aan [naam7] . Vervolgens heeft de verdachte de lege aanhangwagen ergens in een veldje weggezet. De stelling van verdachte dat hij het wegbrengen van de buizen naar [naam7] op verzoek en in opdracht van een medewerker van het bedrijf [naam1] B.V. heeft gedaan vindt geen enkele ondersteuning in het dossier en lijkt slecht te rijmen met het tijdstip waarop de aanhanger is weggenomen. Deze lezing van verdachte acht het hof dan ook volstrekt onaannemelijk.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte de aanhangwagen en ijzeren buizen heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de goederen. In het relatief korte tijdsbestek – de nacht maakt hier deel vanuit – tussen 18 juni 2019 om 16.00 uur en 19 juni 2019 om 07.00 uur heeft verdachte de aanhangwagen met buizen meegenomen. Vervolgens heeft hij die zelfde dag de buizen verkocht aan [naam7] en de aanhangwagen ten slotte neergezet op een andere plek dan waar deze door de eigenaar was gestald. Verdachte heeft over deze goederen als heer en meester beschikt. Verdachte heeft zich een zodanige feitelijke heerschappij over de goederen verschaft dan wel zodanig de goederen aan de feitelijk heerschappij van de rechthebbende onttrokken, dat de wegneming van de goederen als voltooid kan gelden. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw en acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een aanhangwagen en buizen heeft weggenomen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 9 januari 2018, te [plaats1] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een vrachtauto, staande op een terrein aan de [adres1] , heeft weggenomen een hoeveelheid diesel, toebehorende aan [benadeelde partij1] , terwijl verdachte en zijn mededader de weg te nemen diesel onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
2.
hij op 12 maart 2018 te [plaats2] , [benadeelde partij3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde partij3] dreigend de woorden toe te voegen "je gaat eraan" en "ik vermoord je";
3.
hij op 12 maart 2018, te [plaats2] , [benadeelde partij2] heeft mishandeld door [benadeelde partij2] tegen de rechterzij te schoppen;
4. primair
hij in de periode van 18 juni 2018 tot en met 19 juni 2018, te [gemeente2] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhangwagen en een aantal buizen, toebehorende aan [naam1] B.V.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen, met aftrek van voorarrest, een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 3 jaren, alsmede oplegging van bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, middelencontrole en ambulante begeleiding.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf welke langer is dan de duur van het voorarrest, alsmede een taakstraf op te leggen nu haar cliënt zijn leven met behulp van de reclassering, Veilig Thuis en bewindvoering in goede banen probeert te leiden. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bijzondere voorwaarden op het standpunt gesteld geen middelenverbod op te leggen, maar enkel de controle op harddrugs, aangezien haar cliënt in verband met zijn drugsverleden niet (altijd) zonder joint zal kunnen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 9 januari 2018 schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van diesel door middel van verbreking en in de periode van 18 juni 2018 tot en met 19 juni 2018 aan diefstal van een aanhangwagen en een aantal buizen. Door zijn handelen heeft verdachte aan de eigenaren schade toegebracht en overlast veroorzaakt. Bovendien heeft verdachte met zijn handelen er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendom van anderen.
Voorts heeft verdachte zich op 12 maart 2018 schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling. Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden en gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 augustus 2021 waaruit - ten nadele van verdachte - blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke feiten. Tevens liep verdachte in meerdere proeftijden. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan de onderhavige feiten. Het hof stelt voorts vast dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) van toepassing is en dat verdachte voor de onderhavige zaak drie dagen in voorarrest heeft doorgebracht.
Ter terechtzitting is door en namens verdachte aangevoerd dat hij in de periode van de tenlastegelegde feiten een heel ander leven had dan hij nu heeft. Verdachte kampte toentertijd met een ernstige harddrugsverslaving die zijn leven beheerste. Verdachte is vader geworden, gebruikt thans geen harddrugs meer en geeft aan dat het beter met hem gaat. Het hof heeft acht geslagen op de ten aanzien van verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten, alsmede op hetgeen reclasseringsmedewerker [naam9] ter zitting naar voren heeft gebracht. Zij onderschrijft de door verdachte geschetste situatie ten tijde van het feit en de positieve ontwikkeling die verdachte thans doormaakt.
Het hof is van oordeel dat – mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de ernst van het bewezenverklaarde – de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 243 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, middelencontrole en een ambulante behandeling met toezicht door de reclassering passend en geboden is. Het hof wil met deze strafmodaliteit verdachte ondersteunen nu hij een positieve weg is ingeslagen en tevens het plegen van nieuwe strafbare feiten voorkomen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] geheel toe te wijzen tot een bedrag van € 922,87, bestaande uit materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard tot het betalen van het gevorderde bedrag.
Oordeel van het hof
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 922,87 materiële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de onderbouwing van de gevorderde immateriële schade ontbreekt.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering, nu de onderbouwing van de gevorderde immateriële schade ontbreekt dan wel dat het causale verband tot de tenlastegelegde gedragingen ontbreekt.
Oordeel van het hof
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.000,00 immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.

Vordering tenuitvoerlegging inzake parketnummer 18-005386-17

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging
De verdediging heeft (subsidiair) verzocht bij tenuitvoerlegging de gevangenisstraf om te zetten naar een werkstraf.
Oordeel van het hof
Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met parketnummer 18-005386-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.
Vordering tenuitvoerlegging inzake parketnummer 18-061101-17
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
De verdediging heeft (subsidiair) verzocht bij tenuitvoerlegging de gevangenisstraf om te zetten naar een werkstraf.
Oordeel van het hof
Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 25 augustus 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met parketnummer 18-061101-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Aangezien niet is gebleken dat ten tijde van de bewezenverklaarde feiten de proeftijd in de zaak met parketnummer 18-061101-17 al was ingegaan, zal deze vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Vordering tenuitvoerlegging inzake parketnummer 18-820431-17

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging met
De verdediging heeft (subsidiair) verzocht bij tenuitvoerlegging de gevangenisstraf om te zetten naar een werkstraf.
Oordeel van het hof
Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 februari 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertig dagen, met parketnummer 18-820431-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 285, 300, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
243 (tweehonderddrieënveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
240 (tweehonderdveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich meldt na het onherroepelijk worden van dit arrest bij de reclassering Leger des Heils, Damsterdiep 271 te Groningen (050-3144211), en zich houdt aan de afspraken die de reclassering met hem maakt, zo lang en zo frequent deze instelling dat nodig acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en drugs. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich laat behandelen door het Leger des Heils, Humanitas of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 922,87 (negenhonderdtweeëntwintig euro en zevenentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 922,87 (negenhonderdtweeëntwintig euro en zevenentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 januari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2017 met parketnummer 18-005386-17, een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 15 augustus 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 25 augustus 2017, met parketnummer 18-061101-17, voorwaardelijk opgelegde straf.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 februari 2018, met parketnummer 18-820431-17, een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 14 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0100-2018013672, gesloten en getekend op 24 mei 2018 door [verbalisant5] , Brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland.
2.Een proces-verbaal van aangifte, met bijlage, d.d. 16 januari 2018, opgenomen op pagina 1-3 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [naam2] , namens [benadeelde partij1] .
3.Een proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 20 februari 2018, opgenomen pagina 16-18 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] .
4.Een proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 20 februari 2018, opgenomen pagina 24-25 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] .
5.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 22 januari 2018, opgenomen op pagina 4-5 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant1] .
6.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0100-2018060392, gesloten en getekend op 26 juli 2018 door [verbalisant5] , Brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland.
7.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0100-2018060392, gesloten en getekend op 26 juli 2018 door [verbalisant5] , Brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland.
8.Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 12 maart 2018, ongenummerd, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde partij2] .
9.Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 12 maart 2018, ongenummerd, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij3] .
10.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0100-2018155725, gesloten en getekend op 25 juni 2018 door [verbalisant2] , Brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland.
11.Een proces-verbaal van aangifte met bijlage, d.d. 19 juni 2018, opgenomen op pagina 5-8 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van [naam4] , namens [naam1] B.V.
12.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 juni 2018, opgenomen op pagina 60 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant2] .
13.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 19 juni 2018, opgenomen op pagina 12 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als relatering van verbalisanten [verbalisant3] en [verbalisant4] .
14.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 juni 2018, opgenomen op pagina 13 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant3] .
15.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 20 juni 2018, opgenomen op pagina 27-29 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] .
16.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 21 juni 2018, opgenomen op pagina 30 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] .