ECLI:NL:GHARL:2021:9926

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
200.292.669
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging gezamenlijk gezag en wijziging kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over de kinderen en wijziging van de kinderalimentatie. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. B. Anik, verzocht het hof om alleen belast te worden met het gezag over de kinderen, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. M.L.E. Storm van 's Gravesande, verweer voerde tegen dit verzoek. De ouders hebben samen twee minderjarige kinderen, geboren in 2006 en 2009, en hebben eerder afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding van de kinderen in een ouderschapsplan. Het hof heeft vastgesteld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, en dat de ouders in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de kinderen. Daarom heeft het hof het verzoek van de moeder om alleen het gezag te verkrijgen afgewezen.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft de moeder verzocht om een wijziging van de overeengekomen alimentatie, die in het ouderschapsplan was vastgelegd. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt. De vader heeft erkend dat hij voldoende draagkracht heeft voor de door de moeder verzochte bijdrage. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de kinderalimentatie en bepaald dat de vader met ingang van 1 november 2020 € 214,- per kind per maand aan de moeder moet betalen, met aftrek van wat in die periode reeds is betaald. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.292.669
(zaaknummer rechtbank Gelderland 377565)
beschikking van 21 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Anik te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.L.E. Storm van ‘s Gravesande te Ede,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling,
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Die beschikking wordt verder ook wel ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 april 2021;
  • het verweerschrift van de vader met producties;
  • een brief van de GI van 6 mei 2021;
  • een journaalbericht van mr. Anik van 22 juli 2021 met een begeleidende brief en een productie;
  • een journaalbericht van mr. Anik van 30 juli 2021 met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Anik van 11 augustus 2021 met een begeleidende brief en producties, en
  • een journaalbericht van mr. Storm van ’s Gravesande van 16 augustus 2021 met een begeleidende brief en producties.
2.2
De hierna nader te noemen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben bij brieven van 16 juli 2021 aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 augustus 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [naam1] , namens de GI, en
  • [naam2] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De moeder en de vader zijn afzonderlijk van elkaar gehoord, in het bijzijn van elkaars advocaten, de GI en de raad.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad. In november 2019 is hun relatie beëindigd. Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 te [woonplaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 te [woonplaats1] .
3.2
De vader heeft de kinderen erkend. De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
3.3
De ouders hebben met elkaar afspraken gemaakt over de verzorging en de opvoeding van de kinderen. Die afspraken zijn neergelegd in een ouderschapsplan, dat de ouders op 10 januari 2020 hebben ondertekend. De ouders zijn in het ouderschapsplan - onder meer - overeengekomen dat:
  • de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben;
  • de kinderen om de andere week het weekend, van vrijdagavond (voor het eten) tot zondagavond (na het eten) bij de vader verblijven (met een aparte regeling voor de vakanties), en
  • de vader met ingang van de datum van de overdracht van de gezamenlijke woning aan de vader maandelijks, per de eerste van iedere maand en de eerste keer naar rato, bij vooruitbetaling € 130,- per kind aan de moeder betaalt als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (verder ook: kinderalimentatie).
3.4
Bij beschikking van 20 november 2020 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 20 november 2020 tot 20 november 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij verzoekschrift, op 8 oktober 2020 ingekomen op de griffie van de rechtbank, heeft de moeder de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • de moeder met ingang van de datum van de te geven beschikking zal worden belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen;
  • de vader met ingang van 22 juni 2020, althans met ingang van een datum die de rechtbank juist acht, € 214,- per kind per maand, althans een bedrag dat de rechtbank juist acht, als kinderalimentatie bij vooruitbetaling aan de moeder dient te betalen;
  • primairde overeengekomen zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen wordt stopgezet dan wel wordt beëindigd,
    subsidiairals zorg- en contactregeling wordt vastgesteld dat de gezinsvoogd de contactmomenten tussen de vader en de kinderen bepaalt,
  • een en ander onder compensatie van kosten.
4.2
De vader heeft verweer gevoerd en de rechtbank gevraagd bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alle verzoeken van de moeder af te wijzen.
4.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank met wijziging van het ouderschapsplan dat de ouders op 10 januari 2020 hebben ondertekend:
  • als zorg- en contactregeling vastgesteld dat de kinderen contact hebben met de vader, waarbij de aard, de frequentie en de duur van de contacten en de wijze van begeleiding wordt bepaald door de jeugdbeschermer, en
  • vastgesteld dat de vader met ingang van 11 januari 2021 een bedrag van € 172,- per kind per maand aan de moeder moet betalen als kinderalimentatie, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Daarnaast heeft de rechtbank de bestreden beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, het meer of anders verzochte afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
4.4
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief ziet op het gezag en de tweede grief ziet op de kinderalimentatie. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover die betrekking heeft op het gezag en de kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
  • de moeder met ingang van de te geven beschikking alleen zal worden belast met het gezag over de kinderen;
  • de vader met ingang van 22 juni 2020, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, een bedrag van € 214,- per kind per maand als kinderalimentatie aan de moeder dient te betalen;
  • het getekende ouderschapsplan deel uitmaakt van de te geven beschikking.
4.5
De vader voert verweer en vraagt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft de vader verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening voor de kinderen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Niet in geschil is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van het gezag rechtvaardigt.
5.3
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om de behandeling van de zaak aan te houden. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder om haar alleen te belasten met het gezag over de kinderen moet worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan het criterium van artikel 1:253n BW. Daarmee wijkt het hof af van het advies dat de raad in hoger beroep heeft gegeven. Het hof vindt voor die beslissing het volgende belangrijk.
5.4
Vooropgesteld dient te worden dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders
gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun minderjarige kind. Vereist daartoe is wel dat de
ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij
beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans
dat zij ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind
kunnen voordoen, zodanig dat het niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.5
Op grond van de stukken en wat op de mondelinge behandeling bij het hof is besproken, is gebleken dat de ouders met tussenkomst van de jeugdbeschermer in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de kinderen. Er zijn geen recente voorbeelden van situaties waarin de vader gezagsbeslissingen heeft tegengewerkt. De jeugdbeschermer heeft op de mondelinge behandeling bij het hof bevestigd dat de vader zich coöperatief opstelt en dat hij in de afgelopen periode geen gezagsbeslissingen heeft gefrustreerd. Naar het oordeel van het hof is daarom op dit moment geen sprake van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders. De moeder en de raad zijn van mening dat de kinderen klem komen te zitten doordat zij vooralsnog geen ruimte hebben voor de vader in hun leven, terwijl zij weten dat de vader op de hoogte moet worden gehouden van belangrijke gebeurtenissen in hun leven en hij gezagsbeslissingen over hen neemt. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende aannemelijk geworden dat die wetenschap een zodanige weerslag heeft op de kinderen dat zij daardoor klem of verloren dreigen te raken tussen de ouders. Daarbij komt dat ook als de moeder alleen zou worden belast met het gezag over de kinderen, zij de vader nog steeds moet informeren over belangrijke ontwikkelingen rondom de kinderen én dat het binnen haar mogelijkheden moet liggen om de kinderen hier buiten te houden. Er is nog steeds geen contact tussen de vader en de kinderen. Het hof vreest dat beëindiging van het gezamenlijk gezag tot gevolg zal hebben dat de afstand tussen de vader en de kinderen, die op dit moment al groot is nog groter wordt waardoor de kans aanwezig is dat de vader voor de kinderen helemaal uit beeld zou verdwijnen. Het hof acht dit niet in het belang van de kinderen. De vader blijft immers de vader van de kinderen en hij heeft eerder een gezinsleven met hen gehad.
Kinderalimentatie
5.6
De moeder beoogt een wijziging van de overeengekomen kinderalimentatie, zoals vastgelegd in het ouderschapsplan dat de ouders op 10 januari 2021 hebben ondertekend. De ouders zijn overeengekomen dat de vader met ingang van de datum van de overdracht van de gezamenlijke woning aan de vader maandelijks, per de eerste van iedere maand en de eerste keer naar rato, bij vooruitbetaling € 130,- per kind als kinderalimentatie aan de moeder betaalt.
5.7
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.8
Naar het oordeel van het hof is sprake van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt, hierin bestaande dat de zorg- en contactregeling in februari 2020 feitelijk is stopgezet en dat de rechtbank de zorg- en contactregeling met ingang van 11 januari 2021 heeft gewijzigd.
5.9
Het hof stelt voorop dat alleen de moeder hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof vast te stellen dat de vader een bedrag van
€ 214,- per kind per maand als kinderalimentatie aan haar dient te betalen. In zijn verweerschrift stelt de vader dat zijn huidige inkomensgegevens kunnen worden gebruikt voor de berekening van zijn draagkracht. Op basis van die gegevens stelt de moeder dat de draagkracht van de vader voor kinderalimentatie in totaal € 461,- per maand bedraagt. De advocaat van de vader heeft op de mondelinge behandeling bij het hof erkend dat de vader voldoende draagkracht heeft voor de door de moeder verzochte bijdrage en dat in hoger beroep tussen partijen alleen nog de ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie in geschil is.
5.1
De moeder verzoekt het hof om als ingangsdatum 22 juni 2020 te hanteren. Zij voert aan dat de vader vanaf juli 2020 tot aan de bestreden beschikking geen kinderalimentatie heeft betaald en dat zij de kinderalimentatie over die periode niet via het LBIO kan innen omdat het ouderschapsplan geen executoriale titel heeft, waardoor zij een half jaar kinderalimentatie is misgelopen. De vader heeft hiertegen verweer gevoerd. Volgens hem heeft de rechtbank de juiste ingangsdatum gehanteerd, te weten de datum van de bestreden beschikking, aangezien met ingang van die datum zich de gestelde wijzigingen hebben voorgedaan.
5.11
Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. De rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, zal in het algemeen behoedzaam gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Deze behoedzaamheid geldt ook voor de rechter in hoger beroep die met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum een zodanige wijziging brengt in de door de rechter in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage dat zij kan leiden tot de hiervoor bedoelde ingrijpende gevolgen.
5.12
Het hof hanteert als ingangsdatum voor de wijziging 1 november 2020, omdat dit de eerste dag is van de maand volgend op het moment van indiening van het inleidend verzoekschrift, en de vader met ingang van die datum rekening heeft kunnen houden met een wijziging van de te betalen bijdrage. In de periode vanaf 1 juli 2020 tot 1 november 2020 was de vader op basis van het ouderschapsplan gehouden om de moeder € 130,- per kind per maand als kinderalimentatie te betalen. Overeenkomstig het verzoek van de moeder zal het hof deze afspraak uit het ouderschapsplan opnemen in de beschikking, nu (anders dan de vader stelt) met de indiening van het ouderschapsplan (producties I en 12) en de verwijzing daarnaar in de stukken voldoende duidelijk is om welk ouderschapsplan het gaat en de moeder het belang van het opnemen van deze afspraak in de beschikking voldoende heeft onderbouwd. Het hof ziet geen aanleiding om de overige afspraken uit het ouderschapsplan ook op te nemen in de beschikking, nu die afspraken inmiddels zijn gewijzigd en/of het belang van het opnemen van die afspraken in de beschikking onvoldoende is gebleken. Het hof zal het daartoe strekkende verzoek van de moeder in zoverre afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover die betrekking heeft op het gezag en zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover die betrekking heeft op de kinderalimentatie. Het hof zal verder beslissen als hierna onder 7. is vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 januari 2021, voor zover die betrekking heeft op het gezag;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 januari 2021, voor zover die betrekking heeft op de kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader conform het ouderschapsplan dat de ouders op 10 januari 2020 hebben ondertekend gehouden is om vanaf 1 juli 2020 tot 1 november 2020 € 130,- per kind per maand als kinderalimentatie aan de moeder te betalen, met aftrek van wat in die periode reeds ten titel van kinderalimentatie door de vader is betaald dan wel op de vader is verhaald;
bepaalt - met wijziging van het ouderschapsplan dat de ouders op 10 januari 2020 hebben ondertekend - dat de vader met ingang van 1 november 2020 € 214,- per kind per maand als kinderalimentatie aan de moeder dient te betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met aftrek van wat in die periode reeds ten titel van kinderalimentatie door de vader is betaald dan wel op de vader is verhaald;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E.B. Knottnerus en H. Phaff, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 21 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.