ECLI:NL:GHARL:2021:9902

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
21-003312-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling na geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1950, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarin hij was veroordeeld voor mishandeling. De politierechter had vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, maar geen straf of maatregel opgelegd.

Tijdens de zitting op 30 september 2021 heeft het hof het verweer van de verdachte, dat hij handelde uit zelfverdediging, als een beroep op noodweer opgevat. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 4 augustus 2017 ontstond er een woordenwisseling tussen de verdachte en [naam2], waarna de vriend van [naam2], [naam1], de verdachte met kracht duwde. Het hof oordeelde dat de actie van [naam1] een wederrechtelijke aanranding vormde, waarop de verdachte zich mocht verdedigen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte niet disproportioneel heeft gehandeld door [naam1] in het gezicht te slaan. Gezien de omstandigheden en de eerdere aanranding door [naam1] heeft het hof geoordeeld dat het beroep op noodweer slaagde. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003312-20
Uitspraak d.d.: 14 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 september 2020 met parketnummer 18-164161-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en tot schuldigverklaring van verdachte zonder oplegging van een straf of maatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij voornoemd vonnis bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en aan hem geen straf of maatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 augustus 2017 te [plaats] [naam1] heeft mishandeld door die [naam1] in het gezicht te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Verdachte heeft erkend dat hij [naam1] op 4 augustus 2017 te [plaats] in het gezicht heeft geslagen. Verdachte heeft echter aangevoerd dat hij handelde ter zelfverdediging. Het hof vat dit verweer op als een beroep op noodweer. Van noodweer is sprake indien het strafbare handelen was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Het hof gaat bij de beoordeling van dit verweer uit van de volgende, aan de inhoud van het dossier ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 4 augustus 2017 rond etenstijd fietste [naam2] op de stoep langs de woning van verdachte net op het moment dat verdachte de stoep wilde oplopen. Verdachte is vervolgens achter [naam2] aangelopen. Zij woonde destijds twee huizen naast verdachte, in een studentenwoning. Zij parkeerde haar fiets in de voortuin van die studentenwoning. Verdachte is vervolgens in de ingang van de tuin gaan staan om [naam2] aan te spreken over het op de stoep fietsen. Er is toen een woordenwisseling ontstaan tussen verdachte en [naam2] . [naam1] , de vriend van [naam2] , bevond zich in de woning en is er ook bij komen staan. Op een gegeven moment heeft verdachte met zijn wijsvinger op de borst van [naam2] gedrukt. Verdachte heeft dit ontkend, maar het hof gaat op dit punt uit van de verklaring van [naam2] . Ook [naam1] heeft immers verklaard dat verdachte [naam2] aanraakte. Dat [naam1] heeft verklaard dat het om een harde duw onder haar nek ging, is voor het hof onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [naam2] zelf op dit punt.
Hoewel het hof zich kan voorstellen dat deze actie van verdachte voor [naam2] onprettig kan zijn geweest, kan het handelen van verdachte naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een “ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding” omdat de verklaring van [naam2] op dit punt daarvoor geen aanknopingspunten biedt. De daarop volgende actie van [naam1] , te weten het met twee handen krachtig duwen van verdachte, was derhalve niet gerechtvaardigd en kan als een agressief te duiden handeling worden aangemerkt. Uit door verdachte overgelegde stukken blijkt dat verdachte een flinke blauwe plek aan die duw van [naam1] heeft overgehouden. Tegen die ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [naam1] mocht verdachte zich verdedigen. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat verdachte anders had kunnen en moeten handelen, namelijk de tuin uitgaan en weglopen, zodat hem geen beroep op noodweer toekomt. Het hof is echter van oordeel dat verdachte voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem niet mogelijk was de tuin te verlaten, nu hij door de actie van [naam1] in de hoek van de tuin de bosjes in werd geduwd. Het daarop volgende handelen van verdachte, te weten het éénmaal slaan in het gezicht van [naam1] met open hand, kan voorts niet als disproportioneel worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op noodweer, hetgeen dient te leiden tot vrijspraak van verdachte van het tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 14 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.