ECLI:NL:GHARL:2021:9899

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
21-001545-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voorhanden hebben van messen van categorie IV van de Wet wapens en munitie

In deze jeugdzaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 2003, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van twee messen van categorie IV van de Wet wapens en munitie, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair tenlastegelegde. De verdachte had op 1 november 2020 in de woning van een vriend twee messen bij zich, die hij niet op een openbare plaats had aangetroffen. Het hof oordeelde dat de messen, gezien hun aard en de omstandigheden waaronder ze werden aangetroffen, als wapens konden worden aangemerkt. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar het hof verwierp dit verweer en achtte de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 30 uren, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht en begeleiding door Jeugdbescherming Gelderland.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001545-21
Uitspraak d.d.: 13 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 18 maart 2021 met parketnummer 08-275130-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter, bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van jeugdreclasseringstoezicht en de maatregel Toezicht en Begeleiding, waaronder de maatregel ITB Criem, als bijzondere voorwaarden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C. Verrillo, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft bij vonnis van 18 maart 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 15 uren, subsidiair 7 dagen jeugddetentie voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarden heeft de kinderrechter aan deze deels voorwaardelijke werkstraf verbonden dat verdachte meewerkt aan het vinden en behouden van een passende dagbesteding en zich in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding, waarvan 3 maanden de maatregel ITB Criem, zal melden bij de Jeugdbescherming Gelderland en zich zal houden aan de daaruit voortvloeiende afspraken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 1 november 2020 te [plaats1] een of meerdere wapens van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere messen, zijnde voorwerpen/een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen voorhanden heeft gehad terwijl verdachte de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt;
subsidiair:
hij op of omstreeks 1 november 2020 te [plaats1] een of meerdere wapens van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere messen zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt verweten dat hij een of meerdere wapens van categorie IV, onder 7, van de Wet wapens en munitie (primair) voorhanden heeft gehad terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, dan wel (subsidiair) heeft gedragen.
Verdachte heeft in eerste aanleg bekend dat hij twee messen bij zich heeft gedragen toen hij op 1 november 2020 door de politie werd aangehouden. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard de strafwaardigheid hiervan niet in te zien, nu het ging om twee keukenmessen en hij zich niet op de openbare weg bevond.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Verdachte is niet op de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats aangetroffen met de twee keukenmessen, maar in de keuken van de woning van een vriend. Dit kan niet tot een bewezenverklaring leiden van het tenlastegelegde.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Gelet op de aard van de voorwerpen – een vleesmes van 30 cm lang en een vleesmes van 18 centimeter lang, beide met een scherpe punt – en de omstandigheden waaronder deze zijn aangetroffen – direct voor het grijpen achter de broeksband van verdachte en in de jaszak van verdachte, die zich in een woning van een vriend bevond – is sprake van wapens waarvan redelijkerwijs kon worden aangenomen dat deze bestemd waren om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, als bedoeld in artikel 2, categorie IV, onder 7, van de Wet wapens en munitie, waarvan het voorhanden hebben verboden was, terwijl verdachte de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt.
Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij één van deze messen vlak voor de komst van de politie in de keukenla van de woning van een vriend heeft gevonden en het andere mes op straat heeft gevonden niet geloofwaardig. Dit mede omdat de twee keukenmessen – blijkens de ter terechtzitting besproken foto's in het strafdossier – identiek zijn wat betreft de zwarte kleur, het zwartwit gespikkelde patroon en de vorm van het handvat. Gelet daarop acht het hof het aannemelijker dat de twee keukenmessen deel uitmaakten van één set of serie.
Het verweer van de verdediging tot vrijspraak wordt verworpen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 1 november 2020 te [plaats1] wapens van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten twee messen, zijnde voorwerpen waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen voorhanden heeft gehad terwijl verdachte de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als minderjarige twee messen van categorie IV van de Wet wapens en munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerd bezit van dergelijke messen brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 september 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof heeft verder gelet op de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 21 september 2021 en 10 maart 2021. Hieruit komen verschillende zorgelijke signalen naar voren. De Raad maakt zich zorgen over de ontwikkeling van verdachte, acht het van belang dat er meer zicht komt op zijn algehele ontwikkeling en dat hij begeleid wordt door de Jeugdreclassering. Naast zorgen omtrent het ontbreken van dagbesteding, het cannabisgebruik van verdachte en zijn algehele houding, zijn er zorgen over de geestelijke gezondheid van verdachte. Verdachte staat niet open voor hulpverlening of begeleiding van instanties. De Raad adviseert in het rapport van 21 september 2021 oplegging van een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf met als bijzondere voorwaarden het meewerken aan hulpverlening, passende dagbesteding / onderwijs, zinvolle vrijetijdsbesteding en de maatregel van Toezicht en Begeleiding, waarvan 3 maanden zullen bestaan uit de maatregel van ITB Criem.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Een stabiele thuissituatie ontbreekt op dit moment. Verdachte kan/mag niet bij (één van) zijn ouders wonen, waardoor verdachte momenteel tijdelijk in een daklozenopvang verblijft. Deze situatie belemmert ook het volgen van de entreeopleiding door verdachte waarmee hij recent (in september 2021) is gestart. Het hof acht het positief dat verdachte zichzelf op eigen initiatief heeft aangemeld voor een begeleid wonen traject bij De Schakels in Ede.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde zou een onvoorwaardelijke werkstraf naar het oordeel van het hof in beginsel een passende bestraffing zijn. Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en meer specifiek zijn huidige onrustige leefsituatie, acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf niet geïndiceerd. Het hof acht oplegging van een voorwaardelijke werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, passend. Het hof zal hieraan de bijzondere voorwaarden verbinden die door de Raad zijn geadviseerd. Het hof legt deze (voorwaardelijke) straf op om verdachte ervan te weerhouden dat hij in de toekomst wederom (soortgelijke) strafbare feiten pleegt en om hem te stimuleren om onder begeleiding en toezicht van Jeugdbescherming Gelderland stappen te zetten richting een stabiel(er) bestaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat:
  • verdachte meewerkt aan een passende vorm van dagbesteding/onderwijs en meewerkt aan het behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
  • verdachte in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding, waarvan 3 maanden zullen bestaan uit de maatregel van ITB Criem, verplicht is medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen. Verdachte zal zich daarna gedurende een door Jeugdbescherming Gelderland te bepalen periode en tijdstippen melden, zo frequent en zo lang Jeugdbescherming Gelderland dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verlenen aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
  • verdachte meewerkt aan hulpverlening indien en zolang Jeugdbescherming Gelderland dit nodig acht, zoals gericht op het vergroten van inzicht en/of als dat inhoudt dat verdachte mee moet werken aan een persoonlijkheidsonderzoek (PO) en daaruit voortkomende behandeladviezen.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Gelderland, afdeling jeugdreclassering (instantiecode AST095) tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 13 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.