ECLI:NL:GHARL:2021:9898

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
21-003902-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontuchtige handelingen met minderjarige en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor ontuchtige handelingen met zijn 7-jarige kleindochter, waaronder seksueel binnendringen, en voor mishandeling van haar. De feiten vonden plaats tussen 22 december 2018 en 26 december 2019 in Brummen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de bewezenverklaring van de feiten heeft bevestigd. De verdachte heeft erkend ontuchtige handelingen te hebben gepleegd, maar ontkent dat er sprake was van seksueel binnendringen. Het hof oordeelt dat de handelingen van de verdachte, waaronder het aanraken van de schaamlippen van de minderjarige, wel degelijk als seksueel binnendringen moeten worden gekwalificeerd. De mishandeling is bewezen verklaard op basis van getuigenverklaringen en de verklaring van het slachtoffer. Het hof legt een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en stelt bijzondere voorwaarden voor de proeftijd. Tevens wordt de vordering van de benadeelde partij, die € 5.000,- bedraagt, volledig toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003902-20
Uitspraak d.d.: 19 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 19 oktober 2020 met parketnummer 05-121639-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedag] 1959,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. Ph.J.N. Aarnoudse, alsmede door mr. P.M. Breukink namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is door de rechtbank Gelderland veroordeeld ter zake van ontuchtige handelingen met een minderjarige jonger dan twaalf jaar, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de zorg van die minderjarige aan verdachte was toevertrouwd, alsmede mishandeling, tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, gelet op het gewijzigde standpunt van de verdachte, vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 december 2018 tot en met 26 december 2019 te Brummen, althans in Nederland, met [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2012, zijnde die [benadeelde] een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het brengen van één of meer van zijn vingers tussen de schaamlippen van die [benadeelde] ;
1. subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 december 2018 tot en met 26 december 2019 te Brummen, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2012, door de vagina van die [benadeelde] te betasten; (art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 26 december 2019 te Brummen, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] (hardhandig) (bij haar arm) vast te pakken en/of op de grond te laten vallen/duwen en/of te gooien;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor de aan hem ten laste gelegde feiten, te weten seksueel binnendringen van een minderjarige en mishandeling. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat verdachte met zijn vingers tussen de schaamlippen van [benadeelde] is geweest en toen dit naar buiten kwam heeft verdachte [benadeelde] mishandeld door haar hardhandig vast te pakken en haar op de grond te gooien. Slachtoffer was aan de zorg van haar opa toevertrouwd. Verdachte heeft misbruik van de gelegenheid gemaakt door haar tijdens een logeerpartij te misbruiken. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat verdachte heeft erkend dat hij met zijn vingers tussen de schaamlippen van [benadeelde] is geweest. Hoewel verdachte dat zelf niet als seksueel binnendringen ervaart, kan dat volgens vaste jurisprudentie wel zo worden gekwalificeerd. Ten aanzien van de mishandeling voert de advocaat-generaal aan dat alleen al het hardhandig vastpakken de mishandeling oplevert.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde, ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden, maar dat daarbij in de visie van verdachte geen sprake is geweest van seksueel binnendringen.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde, de mishandeling, heeft de verdediging vrijspraak bepleit. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte de minderjarige niet door elkaar heeft geschud of naar beneden heeft gegooid.
Beoordeling door het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot (gedeeltelijke) vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Feit 1
Het hof sluit zich aan bij de rechtbank en neemt in het hierna volgende een aantal overwegingen uit het vonnis over. Het hof stelt, met de rechtbank, op het grond van het dossier het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vast:
“ [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2012, is de stiefdochter van de zoon van verdachte. Verdachte heeft op drie momenten de vagina van [benadeelde] betast.
De eerste keer was op de bank bij verdachte thuis in Brummen. Hij heeft toen met zijn vinger over de vagina van [benadeelde] gewreven zonder spuug.
De tweede keer heeft hij aan de vagina van [benadeelde] gezeten. Dat was ook bij verdachte thuis. Hij heeft toen het “bobbeltje” aangeraakt.
De derde keer vond plaats toen onder andere [benadeelde] een paar dagen bij verdachte kwam logeren. Toen is verdachte op 26 december 2019 met zijn vingers tussen de schaamlippen van [benadeelde] geweest en heeft hij rondjes gedraaid. Hij had spuug op zijn vingers gedaan en heeft gewreven. Ook heeft hij de schaamlippen van [benadeelde] aan de kant gedaan om te kijken. Deze drie keren hebben, zo heeft de verdachte hebben binnen een periode van een half jaar plaatsgevonden.”
Het hof stelt, evenals de rechtbank, vast dat verdachte driemaal de vagina van [benadeelde] heeft betast waarbij verdachte een keer het “bobbeltje” heeft aangeraakt en eenmaal met zijn vingers tussen haar schaamlippen is geweest. Daarbij komt het hof, met de rechtbank, tot de conclusie dat sprake is van seksueel binnendringen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad valt elke vorm van seksueel binnendringen in het lichaam onder de reikwijdte van artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht. Met deze bepaling wordt beoogd de (seksuele) integriteit van het lichaam te beschermen. Met de rechtbank overweegt het hof:

De schaamlippen vormen een natuurlijke lichaamsopening die kan worden binnengedrongen. Verdachte is met zijn vingers tussen de schaamlippen geweest. Hij heeft ook het “bobbeltje” aangeraakt. Dat wordt als seksueel binnendringen van het lichaam aangemerkt. Het is een seksuele handeling die als een ingrijpende aantasting van de lichamelijke integriteit wordt ervaren.
Het hof acht het primair onder 1 tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Verdachte heeft ontkend ter terechtzitting [benadeelde] te hebben mishandeld door haar (hardhandig) bij de arm vast te pakken en haar vervolgens op de grond te laten vallen, dan wel te gooien, maar erkent haar vast te hebben gehad, waarna zij is gevallen.
In het politieverhoor heeft verdachte verklaard dat hij niet veel meer wist omdat het in een waas gebeurde en verdachte woedend was. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij haar wel vast had, maar niet heeft gegooid. [benadeelde] zou, volgens verdachte, zelf zijn gevallen.
In het studioverhoor heeft [benadeelde] verklaard dat verdachte haar heeft opgepakt, naar beneden heeft gegooid en dat zij daardoor hard met haar hoofd tegen de deur en met haar lichaam tegen de muur terecht is gekomen. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van getuige Bleumink. Bleumink heeft verklaard dat verdachte [benadeelde] heeft laten vallen in woede, waarna zij haar mee naar buiten heeft genomen. Verdachte heeft naar het oordeel van het hof [benadeelde] mishandeld doordat hij haar (hardhandig) vastpakte en zij vervolgens als gevolg hiervan ten val is gekomen. Het hardhandig vastpakken van een kind van zeven jaar waardoor zij daarna op pijnlijke wijze valt, is voldoende om te komen tot een bewezenverklaring van mishandeling.
Het hof acht het onder 2 tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan:
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
hij op
één ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 22 december 2018
tot en met 26 december 2019 te Brummen,
althans in Nederland,met [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2012, zijnde die [benadeelde] een aan zijn zorg en
/ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een ofmeer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het brengen van
één of meer vanzijn vingers tussen de schaamlippen van die [benadeelde] ;
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
hij op
of omstreeks26 december 2019 te Brummen.
althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] (hardhandig) (bij haar arm) vast te pakken en
/ofop de grond te laten vallen
/duwen en/of te gooien.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die
fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging
geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Gelderland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 voorwaardelijk. Daarnaast heeft de advocaat-generaal op verzoek van de ouders van [benadeelde] een contactverbod gevorderd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daartoe is aangevoerd dat het voorgevallene een drama binnen het gezin van verdachte betreft. Verdachte is volkomen ontregeld geraakt, onder meer door de echtscheiding die volgde na de gebeurtenissen. De recidivekans is als laag ingeschat en verdachte volgt een behandeling. Verdachte vindt het heel erg dat hij het vertrouwen van zijn (stief-)kleindochter, zijn zoon en schoondochter heeft geschonden. Hij is tevens van mening dat hij wel straf verdient en is daarom, bij wijze van een zelfopgelegde taakstraf, begonnen met het prikken van afval. Verdachte is van mening dat een gevangenisstraf niet mogelijk is door jeugdtrauma’s die volgens verdachte tot claustrofobie hebben geleid. De raadsman verzoekt het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn toen pas zeven jaar oude kleindochter, waarbij sprake is van seksueel binnendringen en mishandeling. Verdachte heeft hiermee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn minderjarige kleindochter. Het huis van haar grootouders, een plek waar het slachtoffer zich veilig had moeten voelen, is verworden tot een plek waar zij is mishandeld en misbruikt. Tevens is een grootvader een figuur dat een kind juist moet beschermen in plaats van slachtoffer te maken van strafbare feiten. De ervaring leert dat slachtoffers nog lange tijd psychische problemen kunnen ervaren na dergelijk handelen. Dit wordt bevestigd door de slachtofferverklaring die is voorgelezen ter zitting.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum, het toepasselijke taakstrafverbod en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het Uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens het plegen van een strafbaar feit als nu bewezen wordt verklaard, is veroordeeld. De stelling van verdachte dat hij vanwege claustrofobie en jeugdtrauma’s niet in staat is om gedetineerd te zijn, zal worden gepasseerd. Nog daargelaten dat een dergelijke (on)geschiktheid pas aan de orde komt in de executiefase is deze stelling niet nader onderbouwd en de ernst van het feit noopt tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend is. De proeftijd wordt vanwege tijdsverloop gesteld op twee jaren in plaats van drie jaren. Het hof ziet, evenals de rechtbank, aanleiding om de bijzondere voorwaarden op te leggen die door de reclassering in het advies van 21 september 2020 zijn geadviseerd. Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, geen aanleiding voor het opleggen van een contactverbod. Verdachte heeft verklaard geen contact te (gaan) zoeken met [benadeelde] of haar ouders en het is ook niet gebleken dat verdachte de afgelopen periode contact heeft gezocht met haar of haar ouders.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het oorspronkelijke bedrag, bestaande uit immateriële schade.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Standpunt benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich op het standpunt gesteld dat het gezin is gebroken en dat iedereen, maar bovenal [benadeelde] , ernstige schade heeft opgelopen. Tevens laat [benadeelde] zorgelijk gedrag zien, vertrouwt zij niemand meer en wil zij niet worden aangeraakt. Een grootvader hoort veiligheid te bieden, maar heeft [benadeelde] in plaats daarvan pijn gedaan, mishandeld en beschadigd. De schade die [benadeelde] heeft opgelopen is dan ook groot en een schadevergoeding ter hoogte van € 5.000,- is reëel.
Beoordeling door het hof
Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de schade die op grond van een
wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in
vermogensschade en ander nadeel. Dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële
schadevergoeding, indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft
opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is
aangetast. Van de ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit immateriële schade, omdat zij op andere wijze in haar persoon is aangetast. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof acht, gelet op de aard en ernst van de omstandigheden, het hiervoor overwogene, de brief van [naam] kinder- en jeugdtherapeut van 1 oktober 2021, en hetgeen de benadeelde partij bij het uitoefenen van het spreekrecht ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren heeft gebracht, het aannemelijk dat [benadeelde] psychische schade heeft geleden. Door de bewezenverklaarde feiten is zij angstig geworden en heeft minder vertrouwen in mensen gekregen. Verdachte heeft bewust misbruik gemaakt van de afhankelijke situatie waarin [benadeelde] zich bevond. Bovendien is door verdachte geweld gebruikt tegen de benadeelde partij. Op grond hiervan en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toewijzing van het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding billijk.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244, 248, en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn, met uitzondering van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bijParketnummer: 05/121639-20 - [verdachte] 8
Reclassering Nederland aan de [adres]
(telefoonnummer [telefoonnummer] ) en zal zich gedurende de proeftijd blijven
melden op afspraken met de Reclassering, zo frequent en zolang de instelling dat
noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van [naam] en/of een
soortgelijke (forensische) zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De
behandeling zal de gehele proeftijd duren of zoveel korter als de reclassering
nodig vindt, op de tijden en plaatsen als door of namens die
zorgverlener/deskundige aan te geven en veroordeelde zal zich houden aan de
huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener/deskundige geeft voor de
behandeling;
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de
naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten
behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van
Strafrecht).
Aan de bijzondere voorwaarden is van rechtswege verbonden:
- dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn
identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de
identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de
Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van
het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich
melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk
acht, daaronder begrepen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 december 2019.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. D. Visser en mr. O.O. van der Lee, raadsheren,
in tegenwoordigheid van L.M. van Vuuren, griffier,
en op 19 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 19 oktober 2021.
Tegenwoordig:
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr M. Zwartjes, advocaat-generaal,
mr. D.R. de Jong, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.