In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een vordering van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (Bpf Schoonmaak) tegen de voormalige vennoten van de opgeheven vennootschap MC Group Holland v.o.f. Bpf Schoonmaak vordert betaling van achterstallige pensioenpremies over de periode van 1 juni 2015 tot en met 30 april 2017, inclusief boetes, handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering is ingesteld na een eerdere afwijzing door de kantonrechter, die oordeelde dat de eisers geen duidelijk overzicht van facturen en betalingen hadden verstrekt.
Bpf Schoonmaak heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd en stelt dat de vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verschuldigde premies, ondanks dat de vennootschap inmiddels is opgeheven. De voormalige vennoten betwisten de vordering en hebben incidenteel hoger beroep ingesteld, omdat zij het niet eens zijn met de afwijzing van hun verweren door de kantonrechter. Het hof oordeelt dat de vermeerdering van eis toelaatbaar is en dat de voormalige vennoten onterecht incidenteel hoger beroep hebben ingesteld, aangezien zij geen andere einduitspraak wensen dan die van de kantonrechter.
Het hof bespreekt de grieven van Bpf Schoonmaak en concludeert dat de vordering tot betaling van de achterstallige premies en boetes toewijsbaar is. Het hof wijst de vordering toe, met uitzondering van de handelsrente over de boete, waarvoor alleen wettelijke rente verschuldigd is. De proceskosten in hoger beroep worden ten laste van de voormalige vennoten gelegd, die als in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Het arrest wordt openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021.