ECLI:NL:GHARL:2021:9810

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
200.298.541
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige bij de grootmoeder, ondanks eerdere vaststelling van hoofdverblijfplaats bij de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar laten vaststellen, maar door recente ontwikkelingen is de situatie veranderd. De minderjarige heeft in het verleden bij zijn moeder, vader en grootmoeder gewoond, maar sinds februari 2021 woont hij bij zijn grootmoeder in [woonplaats2]. De moeder heeft verzocht om de bestreden beschikking van de kinderrechter te vernietigen, maar het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van [de minderjarige1]. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende de belangen van [de minderjarige1] vooropstelt en dat zijn ontwikkeling ernstig bedreigd wordt door de huidige situatie. De grootmoeder is bereid om [de minderjarige1] op te voeden, wat in het belang van het kind is. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter, die de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing heeft goedgekeurd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.541
(zaaknummer rechtbank Gelderland 388224)
beschikking van 19 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.A.M. Ramakers te Maastricht,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland, regio midden,
gevestigd te [plaats] ,
verder te noemen: de GI,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.
Als informant is aangemerkt:
[de oma],
wonende te [woonplaats2] ,
oma vaderszijde en pleegmoeder (verder: de oma).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 27 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 16 juli 2021;
- het verweerschrift van de raad;
- de brief van de GI van 31 augustus 2021.
2.2
Op 27 september 2021 heeft de hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige1] zijn mening aan de voorzitter, in aanwezigheid van de griffier, kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 30 september 2021 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de advocaat van de moeder,
  • [naam1] , namens de raad;
  • [naam2] , namens de GI.
Verder hebben een medewerker bij de raad en een stagiaire bij de GI de mondelinge behandeling als toehoorder bijgewoond.
De moeder heeft het hof laten weten dat zij onverwacht verhinderd was om de zitting bij te wonen. Het hof heeft getracht een telefonische verbinding met de moeder tot stand te brengen, maar de moeder was telefonisch niet bereikbaar.
De vader en de oma zijn niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben drie kinderen. De oudste twee kinderen zijn meerderjarig. In deze procedure gaat het om hun minderjarige kind: [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 te [plaats] . De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] .
3.2
De moeder heeft uit een andere relatie nog een (minderjarige) zoon ( [de minderjarige2] ), een halfbroertje van [de minderjarige1] . [de minderjarige2] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3
[de minderjarige1] was vanaf 13 maart 2007 tot 13 maart 2020 onder toezicht gesteld.
3.4
[de minderjarige1] heeft in het verleden afwisselend bij de moeder, de oma en de vader gewoond.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 augustus 2017 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar vast te stellen, afgewezen. Bij beschikking van dit hof van 20 augustus 2019 is deze beschikking van de rechtbank vernietigd en is bepaald dat [de minderjarige1] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. Daarna is [de minderjarige1] bij zijn moeder gaan wonen, die op dat moment in Ulft woonde.
3.6
De moeder is in februari 2021 met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar [woonplaats1] verhuisd, waar zij met een nieuwe partner is gaan samenwonen. [de minderjarige1] is kort na de verhuizing, toen hij bij zijn vader verbleef om een afscheidsdienst in verband met een overlijden bij te wonen, niet meer bij de moeder teruggekeerd. [de minderjarige1] heeft zich laten ophalen door een oudere broer die hem naar zijn oma in [woonplaats2] heeft gebracht. Sinds die tijd woont [de minderjarige1] bij zijn oma.
3.7
De voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen heeft bij vonnis van 8 april 2021 het verzoek van de moeder om - kort gezegd - de vader te veroordelen [de minderjarige1] aan haar af te geven (met vaststelling van een dwangsom) aangehouden en de raad gelast onderzoek te doen, te rapporteren en te adviseren. Na de rapportage van de raad heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 31 mei 2021 de vorderingen van de moeder afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de raad [de minderjarige1] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 27 mei 2021 tot 27 mei 2022 en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg (netwerk) met ingang van 27 mei 2021 tot 27 mei 2022.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad om ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg (netwerk) af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

wettelijk kader voor een ondertoezichtstelling
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de raad een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
wettelijk kader voor een uithuisplaatsing
5.2
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 en lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de raad de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof met de rechtbank en op dezelfde gronden van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van [de minderjarige1] .
5.4
Gebleken is dat [de minderjarige1] , nadat zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder was bepaald, bij zijn moeder is gaan wonen en dat dit redelijk goed verliep. [de minderjarige1] wilde echter graag met zijn vrienden van de basisschool in [woonplaats2] naar de middelbare school in [woonplaats2] . De moeder heeft destijds toegezegd dat zij dat mogelijk zou maken, maar volgens de moeder was dat in de praktijk niet goed uitvoerbaar. Uiteindelijk is [de minderjarige1] daarom in Ulft, destijds de woonplaats van de moeder, naar de middelbare school gegaan. [de minderjarige1] behaalde goede resultaten op de middelbare school en zou misschien kunnen doorstromen naar de Havo.
Vervolgens kreeg de moeder een nieuwe relatie en heeft zij besloten dat zij bij haar nieuwe partner in [woonplaats1] wilde gaan wonen met [de minderjarige1] en zijn jongere halfbroertje. Zij heeft dit niet overlegd met de vader. [de minderjarige1] heeft kenbaar gemaakt dat hij niet naar [woonplaats1] wilde verhuizen. Vast staat dat deze relatie inmiddels is verbroken en dat de moeder zelfstandige woonruimte in [woonplaats1] heeft.
Het hof is van oordeel dat de moeder met haar besluit om naar [woonplaats1] te verhuizen en bij een partner te gaan wonen die [de minderjarige1] nog nauwelijks kende, de belangen van [de minderjarige1] onvoldoende in het oog heeft gehouden. De moeder gaat met haar stelling dat [de minderjarige1] een sterk kind is en - net als zoveel andere kinderen na een verhuizing - wel zal wennen in [woonplaats1] er aan voorbij dat [de minderjarige1] beschadigd en extra gevoelig is door wat hij in zijn leven heeft meegemaakt aan wisselingen in zijn opvoedsituatie. Het is belastend voor [de minderjarige1] om hem uit zijn vertrouwde omgeving weg te halen, opnieuw van school te laten wisselen en ver van zijn andere vertrouwde familieleden te laten wonen. Daardoor wordt de ontwikkeling van [de minderjarige1] ernstig bedreigd.
5.5
Verder is gebleken dat [de minderjarige1] , nadat hij in februari 2021 is vertrokken naar [woonplaats2] , nu al weer geruime tijd bij zijn oma woont en dat hij zich daar goed ontwikkelt. Hij heeft weer contact met zijn oude vrienden en gaat op [de school] in [woonplaats2] inmiddels naar de Havo. [de minderjarige1] haalt goede resultaten op school.
Met de moeder is een impasse ontstaan. [de minderjarige1] heeft verteld dat hij graag hulp zou willen, omdat hij het moeilijk vindt om over zijn gevoelens en emoties te praten en te verwerken wat hij allemaal heeft meegemaakt. De hulp kan echter door de jeugdbeschermer en oma niet worden gerealiseerd, omdat de moeder geen medewerking verleent aan bijvoorbeeld het overschrijven van [de minderjarige1] naar een huisarts in [woonplaats2] en omdat de moeder alleen toestemming wil verlenen voor hulpverlening voor [de minderjarige1] in de omgeving van [woonplaats1] . De vaccinatie van [de minderjarige1] tegen Corona, die hij graag wil krijgen, stagneert omdat de moeder weigert het paspoort van [de minderjarige1] , dat in haar bezit is, af te geven.
Het hof is van oordeel dat uit het vorenstaande is komen vast te staan dat de moeder de belangen van [de minderjarige1] niet (voldoende) vooropstelt. Zijn ontwikkeling wordt hierdoor verder bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van die ontwikkelingsbedreiging noodzakelijk is wordt dus door de moeder onvoldoende geaccepteerd. De door de kinderrechter uitgesproken ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] is dan ook noodzakelijk.
5.6
Inmiddels is gebleken dat de oma van [de minderjarige1] alsnog bereid is om [de minderjarige1] te blijven opvoeden tot zijn meerderjarigheid. [de minderjarige1] heeft in zijn leven al vaker langdurig bij zijn oma gewoond. [de minderjarige1] voelt zich rustig en veilig bij haar. Hij is blij dat hij bij de oma en op school veel tijd met zijn oude vrienden kan doorbrengen en veel buiten kan zijn.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.4 tot en met 5.5 is overwogen, is ook de door de kinderrechter verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] bij zijn oma noodzakelijk.
Dat het hof eerder de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder heeft bepaald, leidt niet tot een andere beslissing. Na de nieuwe ontwikkelingen begin 2021 is het op dit moment niet in het belang van [de minderjarige1] om bij zijn moeder te wonen. Zijn verblijf bij oma moet worden gecontinueerd en aan zijn onzekere situatie moet een einde komen.
5.7
Het hof zal de bestreden beschikking zowel ten aanzien van de ondertoezichtstelling als ten aanzien van de uithuisplaatsing bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 27 mei 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, Z.J. Oosting en
K.A.M. van Os- ten Have, bijgestaan door de griffier, en is op 19 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.