Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
6. Woning (in gemeenschappelijke eigendom)
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.Beoordeling van het geschil
Bij echtscheiding is meestal enige tijd gelegen tussen het materiële moment van scheiding en de formele afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Zonder aanpassing vervalt meteen vanaf het eerste moment de eigenwoningregeling terwijl deze pas bij definitieve toescheiding van eigendom kan herleven. Om deze periode te overbruggen is een tijdelijke voorziening opgenomen. Gewezen echtgenoten of partners kunnen hoewel de woning hen niet meer als hoofdverblijf ter beschikking staat de voormalige eigen woning op grond van het vierde lid nog gedurende ten hoogste twee jaren aan merken als eigen woning. De woning moet dan wel de gewezen echtgenoot of partner anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan. De eigenaar niet-bewoner van de woning kan op grond van deze regeling gedurende twee jaren de hypotheekrente van de woning nog in aftrek brengen. Tegenover de aftrek van de rente staat wel de verplichting voor belastingplichtige om het eigenwoningforfait voor die woning aan te geven.”
Wanneer de vertrokken duurzaam gescheiden levende echtgenoot een nieuwe woning als hoofdverblijf betrekt, geldt voor hem de eigenwoningregeling op basis van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001. Voor zijn eigendomsdeel in de door hem verlaten woning en het daarbij behorende aandeel in de eigenwoningschuld heeft de vertrokken echtgenoot nog maximaal twee jaar renteaftrek op basis van de echtscheidingsregeling (doorgaans 50%). Verder vragen deze leden of er een verschil is tussen de renteaftrek in geval van een huwelijk in gemeenschap van goederen en bij een huwelijk op basis van huwelijkse voorwaarden bij duurzaam gescheiden gaan leven. Een dergelijk verschil is er niet. In beide gevallen zal de vertrekkende partner op basis van de echtscheidingsregeling voor een periode van maximaal twee jaar aftrek hebben van rente voor zijn aandeel in de eigenwoningschuld (50% dan wel een eventueel ander aandeel bij huwelijkse voorwaarden). Voor de partner die in de woning achterblijft geldt de eigenwoningregeling op basis van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001. Deze partner heeft recht op renteaftrek voor zijn aandeel in de eigenwoningschuld (50% dan wel een eventueel ander aandeel bij huwelijkse voorwaarden). Bij beide huwelijksvormen bestaat gedurende de genoemde periode gezamenlijk voor 100% recht op renteaftrek over de eigenwoningschuld op de voormalig gezamenlijk bewoonde eigen woning.”
5.Proceskosten en griffierecht
6.Beslissing
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).