ECLI:NL:GHARL:2021:9798

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
200.293.291
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake gezag en omgangsregeling in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de gezagskwestie van een minderjarige, geboren in 2018. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Gelderland van 24 maart 2021, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige werd vastgesteld. De vader, verweerder in hoger beroep, voerde verweer en verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 september 2021 werd duidelijk dat er een gebrek aan communicatie tussen de ouders was, wat de gezamenlijke uitoefening van het gezag bemoeilijkte. Het hof oordeelde dat het in het belang van het kind noodzakelijk was om het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en bepaalde dat iedere partij haar eigen kosten in hoger beroep draagt. De beslissing werd genomen met inachtneming van de psychische problematiek van de moeder en de huidige omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.291/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 367197)
beschikking van 19 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Roossien te Nunspeet,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.P. Quist te Dordrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Harderwijk,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (verder ook te noemen: de rechtbank), van 12 maart 2020, 22 mei 2020 en 24 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 24 mei 2021 wordt verder ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 21 april 2021;
  • het verweerschrift met productie;
  • een brief van de GI van 14 juni 2021;
  • een journaalbericht van mr. Quist van 1 juli 2021 met bijlagen, en
  • een journaalbericht van mr. Roossien van 24 augustus 2021 met bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 september 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • [naam1] namens de GI, en
  • [naam2] , namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ), geboren [in] 2018 te [plaats] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 12 maart 2020 is een bijzonder curator voor [de minderjarige] benoemd en is de behandeling van de zaak aangehouden.
3.3
Bij beschikking van 22 mei 2021 heeft de rechtbank de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige] . Ten aanzien van het gezag, de omgangsregeling/zorgregeling, de informatieplicht en de proceskosten is de zaak aangehouden. De raad is verzocht onderzoek te doen en te rapporteren en te adviseren over het gezag, de omgang en de informatieregeling.
3.4
Het hof heeft bij beschikking van 11 februari 2021 (zaaknummer 200.281.872) de beschikking van de rechtbank van 22 mei 2021 bekrachtigd ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning.
3.5
Op 17 februari 2021 is [de minderjarige] door de kinderrechter voor de duur van een jaar onder toezicht van de GI gesteld, tot 17 februari 2022.
3.6
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang beslist dat:
  • de moeder en de vader gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag,
  • de verdeling van zorg- en opvoedingstaken nader wordt vormgegeven met behulp van de gezinsvoogd in een vorm en frequentie die in het belang van [de minderjarige] is, uiterlijk beginnend met een eerste contactmoment tussen [de minderjarige] en de vader binnen een maand na de beslissing van de rechtbank.
3.7
Het hof heeft bij beschikking van 20 juli 2021 (zaaknummer 200.293.291/02) het verzoek van de moeder om schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is van de beslissing van de rechtbank over het gezag in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover nodig, onder aanvulling of verbetering van de gronden, een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.2
De vader voert gemotiveerd verweer en verzoekt de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar dit te ontzeggen, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien de grief en het petitum vaag zijn geformuleerd.
5.2
Ingevolge artikel 359 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), gelezen in samenhang met artikel 278 Rv, dient een beroepschrift - onder meer - een duidelijke omschrijving te bevatten van het verzoek en de gronden waarop het berust.
5.3
Anders dan de vader ziet het hof geen aanleiding om te concluderen tot niet-ontvankelijkheid dan wel verwerping van deze grief op de grond dat deze niet voldoende duidelijk is. Uit het beroepschrift kan immers worden herleid op welke gronden de moeder zich keert tegen de bestreden beschikking.
Het hof constateert dat de moeder in het beroepschrift kennelijk zowel tegen de gezagsbeslissing als tegen de vastgelegde zorgregeling grieft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat echter desgevraagd toegelicht dat de grieven zich alleen (nog) richten op de gezagsbeslissing.
Nu de vader daartegen ook inhoudelijk verweer heeft gevoerd en voor hem dus voldoende kenbaar is op welk punt de moeder zich niet kan vinden in de bestreden beschikking, staat de – weliswaar onheldere - wijze waarop het verzoek is geformuleerd en de manier waarop de gronden naar voren zijn gebracht in het beroepschrift niet in de weg aan een inhoudelijke beoordeling ervan.
Gezag
5.4
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.5
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en vindt dat de beslissing, gelet op het andersluidende advies van de raad zoals verwoord in het rapport van 9 november 2020, onvoldoende is gemotiveerd. Zij is van mening dat aan het advies van de raad een uitgebreid en gedegen onderzoek ten grondslag ligt en dat dit advies moet worden gevolgd. De moeder stelt dat de verstandhouding tussen de ouders slecht is en dat op dit moment iedere vorm van communicatie ontbreekt. De communicatie tussen de ouders dient eerst op gang te worden gebracht voordat sprake kan zijn van gezamenlijke uitoefening van het gezag. Gezamenlijk uitoefenen van het gezag zal de huidige situatie tussen de ouders alleen maar meer onder druk zetten en meer stress bij de moeder veroorzaken. Daarnaast bestaat volgens de moeder het risico dat [de minderjarige] tussen de ouders klem en verloren zal raken.
5.6
De vader voert verweer en wenst het gezamenlijk gezag in stand te houden. Dat er thans geen contact is tussen ouders, is niet aan de vader te wijten. De moeder weigert om rechtstreeks met de vader te communiceren. De moeder laat zien dat zij hem uit het leven van [de minderjarige] probeert te houden, hetgeen niet in het belang van [de minderjarige] is.
5.7
Op de zitting adviseert de raad om het gezamenlijk gezag in stand te laten. De raad is van mening dat niet is voldaan aan het ‘klem en verloren-criterium’. De psychische problematiek van de moeder is niet leidend in deze zaak. Het gaat om het belang van [de minderjarige] . Het belang van [de minderjarige] is op dit moment gebaat bij het gezamenlijk gezag. Sinds de bestreden beschikking is sprake van gezamenlijk gezag en dat loopt naar behoren.
5.8
Bij de beoordeling stelt het hof het belang van het kind, hier: [de minderjarige] , voorop. Het wettelijke uitgangspunt is dat de ouders van een kind het gezag gezamenlijk uitoefenen. Maar gezien de na te vermelden omstandigheden zal het hof het oorspronkelijk verzoek van de vader alsnog afwijzen omdat dit in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is (artikel 1: 253c lid 2 onder b BW).
5.9
De ouders hebben geen vertrouwen in elkaar en er is op dit moment geen enkele vorm van communicatie meer tussen hen. Daarmee ontbreekt het aan de minimaal noodzakelijke basis, namelijk dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg, en beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen. De moeder is de verzorgende ouder van [de minderjarige] en zij heeft de dagelijkse zorg over hem. De moeder kampt met psychische problematiek, waarvoor zij is doorverwezen naar een psychiater. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij toegelicht dat haar situatie is verslechterd. De vader erkent de psychische problemen van de moeder niet, terwijl dat minimaal noodzakelijk is om ouders op respectvolle wijze met elkaar in gesprek te kunnen laten zijn.
Voorts staat vast dat de omgang tussen [de minderjarige] en de vader nog maar een paar keer heeft plaatsgevonden. Wil de vader in staat zijn om gezagsbeslissingen te nemen die
medegebaseerd zijn op wat hij uit eigen waarneming weet van [de minderjarige] , dan zal deze omgang eerst verder moeten worden uitgebreid. De moeder dient daaraan mee te werken.
Gelet op het gegeven dat de vader [de minderjarige] op dit moment nog onvoldoende kent én de slechte verstandhouding tussen de ouders vindt het hof gezamenlijk gezag op dit moment prematuur. De ouders dienen eerst met behulp van hulpverlenende instanties de communicatie tussen hen beiden op gang te brengen. De GI heeft geen rol kunnen spelen in de verbetering van de verstandhouding tussen de ouders. Op de zitting heeft de GI naar voren gebracht dat partijen voor hulpverlening bij Agathos zijn aangemeld en dat door het volgen van het Schip-traject mogelijk de communicatie tussen partijen op gang kan worden gebracht.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de beschikking van de rechtbank ten aanzien van het gezag vernietigen.
5.1
Het hof zal beslissen dat de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil hieruit voortvloeit. In hetgeen de vader naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen aanleiding hiervan af te wijken.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 maart 2021, voor wat betreft de beslissing ten aanzien van het gezag;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten in hoger beroep draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.B. de Groot en R. Feunekes, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 19 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.