In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen de ouders van een minderjarige over het hoofdverblijf en de zorg- en opvoedingstaken. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder was vastgesteld. De vader verzoekt het hof om het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te bepalen, met een zorgregeling die hem meer tijd met het kind toekent. De moeder, die in incidenteel hoger beroep is gekomen, verzoekt om de regeling voor de zomervakantie te wijzigen, zodat deze eerlijker verdeeld wordt. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 30 september 2021 gehouden, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.
Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de rechtbank in acht genomen, waaronder de voorlopige zorgregeling en de ondertoezichtstelling van de minderjarige. De vader heeft betoogd dat hij een sterke band met zijn kind heeft en dat hij beter in staat is om voor de minderjarige te zorgen dan de moeder. De moeder heeft echter betoogd dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is en dat de vader niet in staat is om de zorg gelijkwaardig te delen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de huidige regeling in stand te houden, gezien de spanningen tussen de ouders en de impact daarvan op de minderjarige.
Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder moet blijven, maar heeft de regeling voor de zomervakantie aangepast, zodat deze jaarlijks gewisseld wordt. De proceskosten in het incidenteel hoger beroep zijn gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen en de belangen van het kind. De beschikking is op 19 oktober 2021 uitgesproken.