ECLI:NL:GHARL:2021:9789

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
200.289.150
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder in hoger beroep met betrekking tot schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een bewindvoerder. De verzoekster, die in hoger beroep ging, was verantwoordelijk voor de zorg van een goed bewindvoerder, maar het hof oordeelde dat zij hierin tekortgeschoten was. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de bewindvoerder op basis van de artikelen 1:444, 1:445 lid 5 en 1:362 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter had eerder de schade vastgesteld op € 12.226,65, maar de verzoekster had in haar brief aan de kantonrechter het gevorderde schadebedrag verminderd tot € 9.685,18. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter vernietigd en de verzoekster veroordeeld tot betaling van dit lagere bedrag aan de belanghebbende. Het hof heeft ook de kosten van het hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.150
(zaaknummer rechtbank Gelderland 8808834)
beschikking van 19 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. B.J. Manspeaker te Dordrecht,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende1],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [belanghebbende1] ,
en
[belanghebbende2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: [belanghebbende2] .

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot 22 juli 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 22 juli 2021.
In die beschikking heeft het hof [verzoekster] bevolen om (in die beschikking nader genoemde) schriftelijke stukken en een toelichting over te leggen en [belanghebbende2] in de gelegenheid gesteld schriftelijk daar op te reageren.
1.2
Het hof heeft [verzoekster] op haar verzoek eenmaal uitstel verleend voor het overleggen van de stukken met toelichting. Het hof heeft het tweede uitstelverzoek van [verzoekster] afgewezen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 22 juli 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Ingevolge artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een bewindvoerder tegenover de rechthebbende aansprakelijk indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Op grond van artikel 1:445 lid 5 BW in verbinding met artikel 1:362 BW kan de kantonrechter de schade vaststellen die de rechthebbende door slecht bewind van de bewindvoerder heeft geleden, en de bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
2.3
Het hof is net als de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten en daardoor aansprakelijk is jegens [belanghebbende1] . Gelet op artikel 1:436 lid 4 BW dient een bewindvoerder de beheerrekening uitsluitend te gebruiken voor de betalingen die hij bij de vervulling van zijn taak verricht of ontvangt.
[belanghebbende2] heeft (bij de kantonrechter) aangevoerd dat in 2019 meerdere betalingen zijn gedaan van de beheerrekening van [belanghebbende1] , die volgens [belanghebbende2] niet ten behoeve van [belanghebbende1] zijn verricht. [belanghebbende2] heeft haar stelling per (categorie van) betaling(en) onderbouwd. Het lag op de weg van [verzoekster] om de stellingen van [belanghebbende2] gemotiveerd te betwisten. Dat heeft zij niet gedaan. [verzoekster] is slechts op een aantal hierna te noemen (categorieën van) betaling(en) specifiek ingegaan.
Ten aanzien van de kosten voor de auto en benzine heeft [verzoekster] aangevoerd dat die mede ten behoeve van [belanghebbende1] zijn gemaakt, maar het hof zal aan dat verweer voorbij gaan.
Zonder nadere motivering – die ontbreekt – valt niet in te zien hoe die betalingen ten goede zijn gekomen aan [belanghebbende1] , ook omdat [verzoekster] niet heeft betwist dat [belanghebbende1] in 2019 langere tijd niet bij haar is geweest.
Ten aanzien van de kosten voor abonnementen heeft [verzoekster] aangevoerd dat deze ten goede zijn gekomen aan alle leden van het gezin, waaronder [belanghebbende1] , maar zij heeft niet toegelicht welk deel van de abonnementskosten ten behoeve van [belanghebbende1] is gekomen en waarom de abonnementskosten in zijn geheel van de beheerrekening van [belanghebbende1] zijn voldaan. Ook dit verweer zal het hof daarom passeren.
Over de kosten van het gezinsabonnement van Netflix heeft [verzoekster] aangevoerd dat deze kosten weliswaar volledig van de rekening van [belanghebbende1] zijn voldaan, maar dat daartegenover stond dat zij het Vodafone-abonnement van [belanghebbende1] betaalde. Het hof acht dit echter niet aannemelijk, nu er wel betalingen aan Vodafone van de beheerrekening zijn gedaan.
Over de kosten van de woonverzekering bij Centraal Beheer heeft [verzoekster] toegelicht dat het op de polis vermelde verzekerde adres een voormalig adres van [belanghebbende1] is. Waarom hiervoor dan in 2019 nog verzekeringspremies zijn voldaan en in hoeverre de betaling daarvan ten behoeve van [belanghebbende1] strekt is onduidelijk gebleven.
2.4
Met betrekking tot de overige (categorieën van) betalingen heeft [verzoekster] in het geheel niet toegelicht op welke wijze die betalingen ten behoeve van [belanghebbende1] zouden zijn verricht. Het hof heeft [verzoekster] in de tussenbeschikking van 22 juli 2021 in de gelegenheid gesteld dat alsnog te doen, waar mogelijk onderbouwd met bewijsstukken, maar [verzoekster] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.5
De kantonrechter heeft de schade vastgesteld op € 12.226,65. In haar brief aan de kantonrechter van 4 mei 2020 heeft [belanghebbende2] het gevorderde schadebedrag zelf echter verminderd tot € 9.685,18. Bij dit bedrag is onder meer rekening gehouden met de bedragen die door [verzoekster] , [naam1] , [naam2] en [naam3] zijn bijgeschreven op de beheerrekening van [belanghebbende1] . Het hof stelt dan ook de schade vast op dit (lagere) bedrag en zal [verzoekster] veroordelen tot vergoeding daarvan aan [belanghebbende1] .

3.De slotsom

3.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
3.2
Hoewel het hoger beroep deels slaagt, wordt [belanghebbende2] niet in het ongelijk gesteld. Het hof wijst de gewijzigde vordering van [belanghebbende2] immers alsnog toe. Gelet hierop zal het hof de kosten van het hoger beroep compenseren zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 23 oktober 2020 en opnieuw beschikkende:
veroordeelt [verzoekster] ter vergoeding van de door [belanghebbende1] geleden schade tot betaling aan [belanghebbende1] van een bedrag van € 9.685,18;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, K.A.M. van Os-ten Have en R. Krijger, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 19 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.