ECLI:NL:GHARL:2021:9750

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
21-002777-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beslissing rechtbank in ontnemingszaak wegens verduistering bij stichtingen

In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een verdachte die financieel voordeel heeft genoten door verduistering bij twee stichtingen. De rechtbank had eerder het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 136.083,02, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte inmiddels een betalingsregeling heeft getroffen met een van de stichtingen en een deel van zijn schulden heeft afbetaald. Hierdoor heeft het hof het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel verlaagd naar € 106.083,02, waarbij de reeds afbetaalde bedragen in mindering zijn gebracht op het aan de Staat terug te betalen bedrag. De verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 99.768,46. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het ook de duur van de gijzeling heeft bepaald op maximaal 1080 dagen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002777-20
Uitspraak d.d.: 19 oktober 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkorte beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 12 augustus 2020 met parketnummer 16-202596-19 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
wonende te [woonadres] ,
hierna te noemen: de betrokkene.

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van
€ 136.083,02 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 98.293,02
(het hof begrijpt: € 98.693,02). Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. O. Bolluyt, naar voren is gebracht ter terechtzitting in hoger beroep.

De beslissing waarvan beroep

Bij beslissing waarvan beroep heeft de rechtbank het door de betrokkene genoten wederrechtelijk verkregen voordeel, alsmede diens terugbetalingsverplichting, vastgesteld op een bedrag van € 136.083,02.
Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 136.283,02 en tot oplegging van de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de Staat. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 136.283,02 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 107.130,02.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 136.083,02 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 98.293,02
(het hof begrijpt: € 98.693,02).
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 19 oktober 2021 (parketnummer 21-002776-20) ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde - kort gezegd: verduistering bij twee stichtingen - veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het gerechtshof de schatting van dat voordeel in beginsel op een bedrag van € 136.083,02. Het gerechtshof komt tot deze schatting op grond van het proces-verbaal van bevindingen berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals nader weergegeven in de beslissing van de rechtbank. Deze berekening is in hoger beroep niet betwist. Het hof heeft tevens acht geslagen op de volgende twee aspecten.
Bij voormeld arrest heeft het hof de vordering van de benadeelde partij Stichting Stoomschip “Vereeniging” toegewezen tot een bedrag van € 30.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ingevolge artikel 36e, achtste lid, (oud) van het Wetboek van Strafrecht worden bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht. Gelet op de tenlastegelegde periode is deze oude bepaling van toepassing. Het hof zal de toegewezen vordering van de benadeelde partij daarom in mindering brengen op het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel aldus vast op een bedrag van
€ 106.083,02.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Uit een door de verdediging overgelegd schriftelijk bescheid van e-Legal incasso advocaten B.V. van 15 januari 2021 blijkt dat betrokkene een betalingsregeling heeft getroffen met Stichting Statenfractie VVD Flevoland. Op grond van deze betalingsregeling dient betrokkene op 26 januari 2021 een bedrag van € 2.000,00 en vanaf 26 februari 2021 maandelijks een bedrag van € 750,00 af te betalen. Het bedrag van € 750,00 bestaat voor € 539,32 uit het bedrag dat betrokkene heeft verduisterd en voor het overige uit incassokosten. Tot aan de dag van de terechtzitting bij het hof heeft de betrokkene het bedrag van € 2.000,00 en acht termijnen van € 539,32 afbetaald. Dit betreft in totaal een bedrag van € 6.314,56. Het hof zal dit bedrag in mindering brengen op het aan de Staat terug te betalen bedrag.
Op grond van het bovenstaande zal het gerechtshof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op € 99.768,46.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 106.083,02 (honderdzesduizend drieëntachtig euro en twee cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 99.768,46 (negenennegentigduizend zevenhonderdachtenzestig euro en zesenveertig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Wijst de ontnemingsvordering voor het overige af.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 19 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.