ECLI:NL:GHARL:2021:9749

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
21-002776-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland inzake verduistering door penningmeester

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 12 augustus 2020. De verdachte, geboren in 1955, was penningmeester van Stichting Statenfractie VVD Flevoland en Stichting Stoomschip 'Vereeniging'. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van meer dan € 150.000,- over een periode van bijna zeven jaar. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De advocaat-generaal had in hoger beroep een vergelijkbare straf geëist, maar het hof heeft de strafoplegging herzien. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke delicten en heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn rol als mantelzorger. Het hof heeft de gevangenisstraf omgezet naar een geheel voorwaardelijke straf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, en heeft de taakstraf van 180 uren gehandhaafd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, Stichting Stoomschip 'Vereeniging', tot schadevergoeding van € 30.000,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de bijzondere voorwaarden opgelegd dat de verdachte zich moet melden bij de reclassering en gedurende de proeftijd geen functie van penningmeester mag bekleden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002776-20
Uitspraak d.d.: 19 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 12 augustus 2020 met parketnummer 16-202596-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een verbod om de functie van penningmeester te bekleden zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt en de verplichting tot het verlenen van medewerking aan het reclasseringstoezicht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. O. Bolluyt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 12 augustus 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de onder feit 1 en 2 tenlastegelegde verduisteringen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een verbod om de functie van penningmeester te bekleden zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt en de verplichting tot het verlenen van medewerking aan het reclasseringstoezicht, en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank grotendeels op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van die onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in een periode van bijna zeven jaar meermalen schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen die hij als penningmeester van Stichting Statenfractie VVD Flevoland en Stichting Stoomschip “Vereeniging” onder zich had. Daarmee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de gedupeerde stichtingen en hun belanghebbenden en het in hem als penningmeester gestelde vertrouwen ernstig beschaamd. In totaal heeft verdachte een bedrag van ruim € 150.000,- verduisterd.
Gelet op de duur, de aard en de omvang van de verduistering, is het hof van oordeel dat voor afdoening van deze zaak in beginsel een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 6 september 2021. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke delicten.
Tevens is rekening gehouden met het reclasseringsadvies van 1 mei 2020, waarin onder andere is geadviseerd om bij een (deels) voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, het meewerken aan schuldhulpverlening en een verbod om de functie van penningmeester te bekleden, op te leggen.
Het hof zal bij de strafoplegging rekening houden met de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte, alsmede de omstandigheden die in de periode waarin verdachte de feiten pleegde een rol hebben gespeeld. Uit hetgeen door verdachte ter terechtzitting van het hof van 5 oktober 2021 naar voren is gebracht, blijkt dat verdachte gedurende een deel van de betreffende periode mantelzorger van zijn echtgenote was, ten gevolge waarvan een groot gedeelte van zijn inkomsten wegviel. Dat dit slechts een verklaring van zijn handelen kan zijn en geen excuus daarvoor oplevert, heeft verdachte ter zitting duidelijk weten over te brengen. Hij heeft er blijk van gegeven zich terdege bewust te zijn van de laakbaarheid van zijn handelen. Verdachte heeft aangetoond verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen door een afbetalingsregeling te treffen met Stichting Statenfractie VVD Flevoland. Tot aan de dag van de terechtzitting bij het hof is verdachte deze regeling nagekomen. Het hof zal rekening houden met de omstandigheid dat verdachte waarschijnlijk de rest van zijn leven bezig zal zijn met het terugbetalen van het door hem verduisterde geldbedrag.
Het hof ziet in bovengenoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte reden om - naast een taakstraf - te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Het hof zal aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf de hierna te melden bijzondere voorwaarden verbinden. Uit het oogpunt van vergelding en normhandhaving zal aan verdachte daarnaast een taakstraf worden opgelegd voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij Stichting Stoomschip "Vereeniging"

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2019 tot aan de dag van algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 321 en 323 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres De Meent 4 te Lelystad en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze de functie van penningmeester zal bekleden, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij Stichting Stoomschip "Vereeniging"

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Stichting Stoomschip "Vereeniging" ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 30.000,00 (dertigduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Stichting Stoomschip "Vereeniging", ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 30.000,00 (dertigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 185 (honderdvijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 augustus 2019.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 19 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.