ECLI:NL:GHARL:2021:9723

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
200.289.189/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder wegens geestelijke en lichamelijke toestand en problematische schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van [de vrouw], geboren in 1960. De broer van [de vrouw] had een verzoek ingediend tot het instellen van een bewind over haar goederen en het benoemen van hemzelf tot bewindvoerder. De kantonrechter had dit verzoek eerder afgewezen. Het hof oordeelde dat er voldoende gronden zijn voor het instellen van een bewind, zowel op basis van de geestelijke als lichamelijke toestand van [de vrouw], alsook vanwege haar problematische schulden. Het hof heeft vastgesteld dat [de vrouw] lijdt aan een psychische stoornis die haar belemmert om haar vermogensrechtelijke belangen adequaat waar te nemen. Dit werd onderbouwd door rapportages van deskundigen die haar onderzochten in een eerdere strafrechtelijke procedure. Daarnaast is er sprake van aanzienlijke belastingschulden, die zijn ontstaan door het niet indienen van belastingaangiften. Het hof heeft de broer benoemd tot bewindvoerder, omdat [de vrouw] geen voorkeur voor een andere bewindvoerder heeft uitgesproken en er geen gegronde redenen zijn om deze benoeming te weigeren. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad en zal worden ingeschreven in het openbare centraal curatele- en bewindregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.189/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8468082)
beschikking van 14 oktober 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de broer,
advocaat: voorheen mr. A.A.M. Kroon-Jongbloed te Groningen, thans mr. J.P. van der Werf te Groningen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de vrouw] ,
[de dochter1],
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: [de dochter1] ,
[de dochter2],
wonende te [woonplaats4] ,
verder te noemen: [de dochter2] ,
[de zoon],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de zoon] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 21 januari 2021;
- een journaalbericht namens de broer van 10 februari 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de broer van 11 februari 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 september 2021 plaatsgevonden. De broer is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. [de vrouw] , [de dochter1] , [de dochter2] en [de zoon] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
[de vrouw] is geboren [in] 1960. Zij is van 9 september 1988 tot 2 augustus 2018 getrouwd geweest met [de ex-echtgenoot] (hierna: de ex-echtgenoot). Uit dit huwelijk zijn [de dochter1] , [de dochter2] en [de zoon] geboren. In 2015 zijn [de vrouw] en haar ex-echtgenoot feitelijk uit elkaar gegaan. Hun huwelijk is op 2 augustus 2018 door echtscheiding geëindigd.
3.2
[de vrouw] en haar ex-echtgenoot hebben een maatschap gevormd voor de apotheekhoudende huisartsenpraktijk van de ex-echtgenoot.
3.3
Op 1 oktober 2011 is [de vrouw] ontslagen door haar toenmalige werkgever [naam1] . Op 1 februari 2013 is aan haar door haar voormalig werkgever een toegangs- en contactverbod opgelegd. Bij vonnis van 27 februari 2014 is door de rechtbank Noord-Nederland, afdeling strafrecht, onder meer bewezen verklaard dat [de vrouw] stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een aantal personen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [de vrouw] ten tijde van het plegen van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was en haar daarom niet strafbaar verklaard voor het bewezen verklaarde en haar ontslagen van alle rechtsvervolging. Verder heeft de rechtbank de plaatsing gelast van [de vrouw] in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar.
3.4
[de vrouw] is in verband daarmee ongeveer een jaar opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis.
3.5
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 22 april 2020, heeft de broer een verzoek ingediend strekkende tot het instellen van een bewind over de goederen en gelden die zullen toebehoren aan zijn zus, [de vrouw] , met benoeming van hemzelf tot bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de broer tot een onderbewindstelling ten aanzien van [de vrouw] met benoeming van hemzelf tot bewindvoerder, afgewezen.
4.2
De broer komt met vier grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De broer verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn verzoek tot het instellen van een bewind ten aanzien van [de vrouw] met benoeming van hemzelf tot bewindvoerder, alsnog toe te wijzen.
4.3
[de vrouw] heeft in hoger beroep geen verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

Horen van [de vrouw]
5.1
Hoewel [de vrouw] zowel per gewone als per aangetekende brief is opgeroepen op het adres waar zij staat ingeschreven en ook woonachtig is, is zij in hoger beroep niet ter zitting verschenen. Het hof ziet geen aanleiding om [de vrouw] alsnog in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. [de vrouw] is in eerste aanleg wel ter zitting verschenen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 6 oktober 2020 blijkt voldoende dat [de vrouw] van mening is dat er geen onderbewindstelling nodig is en dat het verzoek van de broer dus moet worden afgewezen.
Bewind
5.2
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.3
Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat is voldaan aan de hiervoor vermelde gronden (zowel sub a als sub b) voor het instellen van een bewind.
5.4
Voor het hof is voldoende vast komen te staan dat [de vrouw] kampt met een psychische stoornis die haar belet om haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. In het kader van de hiervoor onder 3.3 genoemde strafrechtelijke procedure hebben een psychiater (drs. [naam2] ) en een psycholoog (dr. [naam3] ) [de vrouw] onderzocht. Zij hebben - blijkens het vonnis van de rechtbank - bij rapportages van 18 september 2013 respectievelijk 10 mei 2013 - zakelijk weergegeven - het volgende geconcludeerd. [de vrouw] lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, namelijk van een psychotische stoornis in de zin van een waanstoornis van het achtervolgingstype. Sinds 2010 is er bij [de vrouw] in toenemende mate sprake van een gestoorde realiteitstoetsing, zich uitend in betrekkingsideeën, paranoïde waangedachten en complottheorieën. [de vrouw] is vanuit haar waanstoornis niet in staat om afstand te nemen van de vermeende misstanden op haar werk. De kans is reëel dat [de vrouw] telkens weer op zoek zal gaan naar een nieuwe zondebok waar zij haar ongenoegen en haar verongelijktheid op kan projecteren. Zolang de aanwezige waanstoornis niet wordt behandeld, wordt de kans op recidive als hoog ingeschat. Volgens de psychiater en de psycholoog zou [de vrouw] in voornoemde strafrechtelijke procedure als volledig ontoerekeningsvatbaar dienen te worden beschouwd.
Weliswaar betreffen dit geen actuele rapportages, maar de inhoud van deze rapportages in combinatie met de door de broer zowel in de stukken als ter zitting geschetste gedragingen van [de vrouw] , onder meer blijkend uit de door de broer overgelegde recente brieven van [de vrouw] , maken voor het hof voldoende duidelijk dat er sprake is van psychische problematiek bij [de vrouw] . Deze psychische problematiek lijkt zich niet zozeer te uiten in dagelijkse handelingen van [de vrouw] . De broer heeft in dat kader ter zitting verklaard dat hij geen zorgen heeft over het dagelijks functioneren van [de vrouw] : ze komt rond van de partneralimentatie die ze ontvangt, ze heeft contact met haar kinderen, haar ex-echtgenoot en ook met de broer, ze doet vrijwilligerswerk en helpt buurtgenoten. De gesprekken die [de vrouw] voert met bijvoorbeeld de broer over dagelijkse zaken verlopen goed.
De psychische problematiek komt vooral tot uiting wanneer er (financiële) zaken besproken en/of geregeld moeten worden waarbij ook de ex-echtgenoot betrokken is. Wanneer de ex-echtgenoot in een gesprek ter sprake komt, lijkt dit een ontwrichtend effect op [de vrouw] te hebben. Zij lijkt de echtscheiding van haar ex-echtgenoot en de ontbinding van de maatschap die zij had met haar ex-echtgenoot, niet te willen erkennen, niet hierover te willen praten en niet hiernaar te willen handelen. Zij lijkt te willen geloven dat zij nog getrouwd is met haar ex-echtgenoot en dat zij nog een maatschap met hem vormt. Dit heeft tot gevolg dat de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding, die reeds in 2018 is uitgesproken, nog altijd niet is afgerond, en dat [de vrouw] , hoewel de ex-echtgenoot de maatschap reeds per 1 juli 2015 heeft opgezegd, geen medewerking heeft willen verlenen aan de afwikkeling daarvan, waaronder de uitschrijving van de (ontbonden) maatschap in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. In de tot de stukken behorende brieven van [de vrouw] leest het hof over vermoede identiteitsfraude, over beïnvloeding van personen en instanties en over allerlei illegale praktijken, gedachten die doen denken aan de paranoïde waangedachten en complottheorieën zoals door de deskundigen benoemd in het kader van de hiervoor genoemde strafrechtelijke procedure.
5.5
Daarnaast is er sprake van problematische schulden. [de vrouw] heeft over de jaren vanaf 2016 geen aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) bij de Belastingdienst ingediend. Volgens de broer weigert [de vrouw] om de aangiften IB/PVV in te dienen, omdat zij niet wil of kan inzien dan wel accepteren dat het huwelijk en de maatschap zijn geëindigd.
Dit heeft tot gevolg gehad dat de Belastingdienst ambtshalve aanslagen IB/PVV met verzuimboetes heeft opgelegd. De belastingschuld over de jaren 2016 tot en met 2018 bedraagt inmiddels ongeveer € 150.000,-. Deze aanslagen zijn volgens de broer veel te hoog, omdat ze zijn gebaseerd op het inkomen uit de maatschap, terwijl [de vrouw] vanaf medio 2015 niet meer in de maatschap zit. De Belastingdienst heeft nog geen aanslagen opgelegd over de jaren 2019 en 2020. De broer verwacht dat het totaalbedrag van deze aanslagen ongeveer € 100.000,- zal bedragen, waardoor de totale belastingschuld zal uitkomen op € 250.000,-. [de vrouw] heeft geen bezwaar ingediend tegen deze aanslagen en heeft evenmin de aanslagen betaald. Zij vindt dat haar ex-echtgenoot deze moet betalen, omdat zij - zo geeft zij aan - nog steeds samen met hem een maatschap vormt. Mogelijk heeft [de vrouw] op dit moment nog wel de financiële middelen voor betaling van de thans opgelegde aanslagen tot en met 2018, maar de kans is groot dat, indien er niets gebeurt, [de vrouw] op korte termijn niet meer in staat zal zijn om de aanzienlijke huidige en nog komende belastingschulden te betalen. Omdat zij geen bezwaar aantekent en de aanslagen niet betaalt, wordt zij ook nu reeds geconfronteerd met aanmaningen en dreigen er executiemaatregelen van de Belastingdienst. Tevens ontstaan steeds onnodige nieuwe schulden, doordat de Belastingdienst genoodzaakt is ambtshalve aanslagen IB/PVV voor latere jaren op te leggen naar te hoge bedragen en, wegens het niet doen van de vereiste aangiften, met verzuimboetes, waartegen [de vrouw] telkens geen rechtsmiddelen aanwendt.
5.6
Naar het oordeel van het hof staat voldoende vast dat aan de gronden voor het instellen van beschermingsbewind ten aanzien van [de vrouw] is voldaan en dat een bewindvoerder nodig is die ervoor kan zorgen dat zowel de vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding als de belastingschulden als gevolg van (de ontkenning van) de ontbinding van de maatschap binnen afzienbare termijn naar behoren afgewikkeld wordt en dat [de vrouw] op een (ook voor haar adequate) wijze voldoet aan haar fiscale verplichtingen.
Te benoemen bewindvoerder
5.7
Op grond van 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de rechthebbende is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot bewindvoerder benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
5.8
[de vrouw] heeft geen voorkeur voor een bewindvoerder uitgesproken, omdat zij een onderbewindstelling in het geheel niet nodig vindt. Omdat het hof een onderbewindstelling wel noodzakelijk vindt, zal het hof - conform het verzoek van de broer en conform voornoemde wettelijke regeling, nu [de vrouw] op dit moment geen partner heeft - de broer tot bewindvoerder benoemen. Het hof is niet gebleken van gegronde redenen die zich verzetten tegen de benoeming van de broer tot bewindvoerder en de broer heeft zich hiertoe bereid verklaard. Het hof heeft overwogen om een professionele bewindvoerder te benoemen. Een professionele bewindvoerder zal echter waarschijnlijk algemene, overkoepelende maatregelen nemen om de vermogensrechtelijke belangen van [de vrouw] te behartigen, zoals het toekennen van leefgeld. Dit acht het hof in dit geval niet nodig, nu, zoals hiervoor reeds overwogen, [de vrouw] in staat lijkt te zijn haar dagelijkse financiën zelf te regelen. [de vrouw] is met name niet in staat ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen met betrekking tot de onder 5.5 genoemde (financiële) afwikkeling van de echtscheiding en de als gevolg van (de ontkenning van) de ontbinding van de maatschap ontstane belastingschulden, en in verband hiermee bij het voldoen aan haar belastingverplichtingen. Het hof gaat er dan ook van uit, zo heeft de broer ter zitting ook bevestigd, dat de broer als bewindvoerder zich vooral hierop zal richten en zich niet meer (onnodige) taken zal toebedelen. Het hof sluit in dat kader niet uit dat wanneer deze problemen en de daaruit voortvloeiende (belasting)schulden zijn opgelost, een onderbewindstelling niet langer meer nodig zal zijn.
5.9
Gelet op het bepaalde in artikel 1:436 lid 3 BW juncto artikel 1:391 lid 1 sub 2 BW zal het hof bepalen dat deze uitspraak door de griffier wordt ingeschreven in het openbare centraal curatele- en bewindregister.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 oktober 2020, en opnieuw beschikkende:
stelt met ingang van heden de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [de vrouw] , geboren [in] 1960 te [plaats] , onder bewind wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand en wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden;
benoemt tot bewindvoerder [verzoeker] , geboren [in] 1959 te [plaats] , wonende te [woonplaats1] ;
bepaalt dat deze uitspraak door de griffier wordt ingeschreven in het openbare centraal curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, A.W. Beversluis en G.B.A. Brummer, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier, en is op 14 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.