Voor het hof is voldoende vast komen te staan dat [de vrouw] kampt met een psychische stoornis die haar belet om haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. In het kader van de hiervoor onder 3.3 genoemde strafrechtelijke procedure hebben een psychiater (drs. [naam2] ) en een psycholoog (dr. [naam3] ) [de vrouw] onderzocht. Zij hebben - blijkens het vonnis van de rechtbank - bij rapportages van 18 september 2013 respectievelijk 10 mei 2013 - zakelijk weergegeven - het volgende geconcludeerd. [de vrouw] lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, namelijk van een psychotische stoornis in de zin van een waanstoornis van het achtervolgingstype. Sinds 2010 is er bij [de vrouw] in toenemende mate sprake van een gestoorde realiteitstoetsing, zich uitend in betrekkingsideeën, paranoïde waangedachten en complottheorieën. [de vrouw] is vanuit haar waanstoornis niet in staat om afstand te nemen van de vermeende misstanden op haar werk. De kans is reëel dat [de vrouw] telkens weer op zoek zal gaan naar een nieuwe zondebok waar zij haar ongenoegen en haar verongelijktheid op kan projecteren. Zolang de aanwezige waanstoornis niet wordt behandeld, wordt de kans op recidive als hoog ingeschat. Volgens de psychiater en de psycholoog zou [de vrouw] in voornoemde strafrechtelijke procedure als volledig ontoerekeningsvatbaar dienen te worden beschouwd.
Weliswaar betreffen dit geen actuele rapportages, maar de inhoud van deze rapportages in combinatie met de door de broer zowel in de stukken als ter zitting geschetste gedragingen van [de vrouw] , onder meer blijkend uit de door de broer overgelegde recente brieven van [de vrouw] , maken voor het hof voldoende duidelijk dat er sprake is van psychische problematiek bij [de vrouw] . Deze psychische problematiek lijkt zich niet zozeer te uiten in dagelijkse handelingen van [de vrouw] . De broer heeft in dat kader ter zitting verklaard dat hij geen zorgen heeft over het dagelijks functioneren van [de vrouw] : ze komt rond van de partneralimentatie die ze ontvangt, ze heeft contact met haar kinderen, haar ex-echtgenoot en ook met de broer, ze doet vrijwilligerswerk en helpt buurtgenoten. De gesprekken die [de vrouw] voert met bijvoorbeeld de broer over dagelijkse zaken verlopen goed.
De psychische problematiek komt vooral tot uiting wanneer er (financiële) zaken besproken en/of geregeld moeten worden waarbij ook de ex-echtgenoot betrokken is. Wanneer de ex-echtgenoot in een gesprek ter sprake komt, lijkt dit een ontwrichtend effect op [de vrouw] te hebben. Zij lijkt de echtscheiding van haar ex-echtgenoot en de ontbinding van de maatschap die zij had met haar ex-echtgenoot, niet te willen erkennen, niet hierover te willen praten en niet hiernaar te willen handelen. Zij lijkt te willen geloven dat zij nog getrouwd is met haar ex-echtgenoot en dat zij nog een maatschap met hem vormt. Dit heeft tot gevolg dat de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding, die reeds in 2018 is uitgesproken, nog altijd niet is afgerond, en dat [de vrouw] , hoewel de ex-echtgenoot de maatschap reeds per 1 juli 2015 heeft opgezegd, geen medewerking heeft willen verlenen aan de afwikkeling daarvan, waaronder de uitschrijving van de (ontbonden) maatschap in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. In de tot de stukken behorende brieven van [de vrouw] leest het hof over vermoede identiteitsfraude, over beïnvloeding van personen en instanties en over allerlei illegale praktijken, gedachten die doen denken aan de paranoïde waangedachten en complottheorieën zoals door de deskundigen benoemd in het kader van de hiervoor genoemde strafrechtelijke procedure.