ECLI:NL:GHARL:2021:9712

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
21-005165-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ter zake van schuldwitwassen met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor schuldwitwassen en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 mei 2018 een geldbedrag van € 7.950,- heeft verworven, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan. Gelet op de verbeterde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een nieuwe woonruimte en een fulltime baan, heeft het hof besloten om een taakstraf van 30 uren op te leggen, subsidiair 15 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft ook geconstateerd dat er sprake was van een geringe overschrijding van de redelijke termijn, maar heeft hieraan geen rechtsgevolg verbonden. De beslissing is genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005165-19
Uitspraak d.d.: 8 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, van 19 september 2019 met parketnummer 16-095865-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde schuldwitwassen tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, en een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. T.G.M. Houben, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak voor dit feit.

Het vonnis waarvan beroep

De verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 19 september 2019 ter zake van schuldwitwassen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken onvoorwaardelijk met aftrek van het voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen om proceseconomische redenen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
2.
hij, op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 mei 2018 in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) € 17.950,-, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) € 17.950,-, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 mei 2018 in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) € 7.950,-, heeft voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

schuldwitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van geld. Door via phishingmails verkregen illegale toegang tot bankrekeningen is geld terechtgekomen op de bankrekening van verdachte. Korte tijd later is het geld weer van zijn rekening gehaald. Hiermee heeft de verdachte het mogelijk gemaakt dat crimineel geld in het legale verkeer is gebracht.
Het hof heeft voorts gelet op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d.
25 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Het een en ander in aanmerking genomen acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Ter terechtzitting van het hof is omtrent de huidige situatie van de verdachte gebleken dat de verdachte sinds december 2020 woonruimte heeft bij een instelling voor begeleid wonen. Verder heeft de verdachte sinds enkele maanden een fulltime baan en is hij voornemens vanaf september 2021 een studie te volgen. Het hof wil deze positieve wending in het leven van verdachte niet doorkruisen. Het hof is daarom van oordeel dat, gezien de hiervoor genoemde verbetering in de persoonlijke omstandigheden, oplegging van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen is. Door naast een taakstraf tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen wordt de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient daarnaast als stok achter de deur om te voorkomen dat de verdachte opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal begaan.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep sprake is van een geringe overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Nu het evenwel een overschrijding betreft van slechts vijf dagen en uit de totale duur van de berechting in twee instanties binnen drie jaren blijkt dat overigens voldoende voortvarend is gehandeld bij de afdoening van de strafzaak, zal het hof mede gelet op de beperkte duur van de op te leggen onvoorwaardelijke straf volstaan met het constateren van voormelde overschrijding en hieraan geen ander rechtsgevolg verbinden.
Alles afwegende acht het hof – evenals de advocaat-generaal – oplegging een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het hoger beroep onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 8 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.