In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin een zorgregeling voor de minderjarige kinderen is vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen, omdat hij stelt dat praktische en financiële problemen hem belemmeren om de kinderen bij de moeder op te halen en terug te brengen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. A.P. van Stralen, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om de beschikking te bekrachtigen.
De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen op woensdagmiddag na school en om de week op zaterdag bij de vader verblijven. De vader is van mening dat hij niet in staat is om deze zorgregeling volledig uit te voeren en verzoekt om een herziening, zodat het ophalen en terugbrengen van de kinderen gelijk verdeeld wordt tussen hem en de moeder. Het hof heeft de minderjarigen de gelegenheid gegeven om hun mening te uiten, maar zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
Na de mondelinge behandeling op 2 september 2021 heeft het hof de zaak beoordeeld. Het hof overweegt dat de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen en dat de rechter op basis van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek een zorgregeling kan vaststellen. Het hof concludeert dat de vader onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn praktische en financiële problemen hem belemmeren in het ophalen en terugbrengen van de kinderen. Het hof wijst het verzoek van de vader af en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de zorgregeling in stand blijft.