ECLI:NL:GHARL:2021:9687

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
200.292.572
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin een zorgregeling voor de minderjarige kinderen is vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen, omdat hij stelt dat praktische en financiële problemen hem belemmeren om de kinderen bij de moeder op te halen en terug te brengen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. A.P. van Stralen, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om de beschikking te bekrachtigen.

De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen op woensdagmiddag na school en om de week op zaterdag bij de vader verblijven. De vader is van mening dat hij niet in staat is om deze zorgregeling volledig uit te voeren en verzoekt om een herziening, zodat het ophalen en terugbrengen van de kinderen gelijk verdeeld wordt tussen hem en de moeder. Het hof heeft de minderjarigen de gelegenheid gegeven om hun mening te uiten, maar zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

Na de mondelinge behandeling op 2 september 2021 heeft het hof de zaak beoordeeld. Het hof overweegt dat de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen en dat de rechter op basis van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek een zorgregeling kan vaststellen. Het hof concludeert dat de vader onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn praktische en financiële problemen hem belemmeren in het ophalen en terugbrengen van de kinderen. Het hof wijst het verzoek van de vader af en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de zorgregeling in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.292.572
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 505276)
beschikking van 14 oktober 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.P. van Stralen te Utrecht.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 13 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 april 2021;
- het verweerschrift in hoger beroep.
2.2
De minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 2 september 2021 plaatsgevonden. Namens partijen zijn hun advocaten verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [naam1] verschenen.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de partijen is ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 te [plaats] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2005 te [plaats] ;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2014 te [plaats] :
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2014 te [plaats] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het halen en brengen in het kader van de vastgestelde zorgregeling betreffende de kinderen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de zorgregeling tussen de vader en de kinderen als volgt vastgesteld:
- de kinderen verblijven de woensdagmiddag na school tot na het eten bij de vader;
- de kinderen verblijven om de week op zaterdag bij de vader, waarbij er telkens twee
kinderen bij vader zullen blijven slapen. De ouders zullen per keer in onderling
overleg bepalen welke kinderen dit zijn:
de vader zal de kinderen bij de moeder ophalen en weer terugbrengen na de
omgangsmomenten.
4.2
De vader is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op het ophalen en weer terugbrengen van de kinderen na de omgangsmomenten. De vader stelt dat zowel om praktische als financiële redenen het voor hem niet mogelijk is om het ophalen en terugbrengen van de kinderen volledig op zich te nemen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat hij de kinderen bij de moeder zal ophalen en weer terugbrengen na de omgangsmomenten en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het halen en brengen van de kinderen gelijk over de vader en de moeder wordt verdeeld, waarbij de vader de kinderen ophaalt bij de moeder en de moeder de kinderen ophaalt bij de vader.
4.3
De moeder voert verweer. Zij verzoekt het hof het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling).
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
Het hof wijst het verzoek van de vader af. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank een beperkte zorgregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld. Voor het overgrote deel komt de zorg van de kinderen neer op de moeder. Beide partijen hebben beperkte financiële middelen. Zowel de vader als de moeder ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet. De moeder draagt alle kosten van de kinderen omdat de vader geen kinderalimentatie betaalt. Voor wat betreft de eventuele praktische problemen is het hof net als de raad van oordeel dat deze door de ouders kunnen worden opgelost.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de vader, tegenover de betwisting door de moeder, onvoldoende heeft onderbouwd welke praktische en financiële problemen maken dat niet van hem gevergd kan worden dat hij de kinderen in het kader van de zorgregeling bij de moeder ophaalt en terugbrengt.
5.4
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 13 januari 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, H. Phaff en A.T. Bol, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 14 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.