ECLI:NL:GHARL:2021:9686

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
200.293.180
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling voor minderjarige kinderen na scheiding van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling van de minderjarige kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] na de scheiding van hun ouders, de moeder en de vader. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.J. Nijhof, verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling met [de minderjarige1]. De gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland, als verweerster, heeft het verzoek van de moeder bestreden. De kinderrechter had eerder op 21 januari 2021 een beschikking gegeven waarin de zorg- en opvoedingstaken waren vastgesteld, maar de moeder was het niet eens met de frequentie van de contacten tussen haar en [de minderjarige1].

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de minderjarige [de minderjarige1] ook haar mening heeft gegeven. De ouders zijn sinds 2012 uit elkaar en hebben in de tussentijd veel conflicten gehad, wat heeft geleid tot een loyaliteitsconflict voor [de minderjarige1]. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige situatie bij de vader, waar [de minderjarige1] woont, haar ontwikkeling ten goede komt. De vader heeft [de minderjarige1] gestimuleerd en haar zelfvertrouwen vergroot.

Na het afwegen van de belangen van de minderjarige, heeft het hof geoordeeld dat de verzochte uitbreiding van de omgangsregeling door de moeder niet noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige1]. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland bekrachtigd, waarmee de huidige regeling in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.180
(zaaknummer rechtbank Gelderland 379375)
beschikking van 14 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.J. Nijhof te Apeldoorn,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Apeldoorn,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (verder te noemen: de kinderrechter), van
21 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 april 2021;
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
Bij brief van 14 juli 2021 heeft na te noemen minderjarige [de minderjarige1] haar mening kenbaar gemaakt over het verzoek. Op 30 augustus 2021 is [de minderjarige1] , door de voorzitter gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 2 september 2021 plaatsgevonden. Daarbij aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam1] , namens de GI;
- de vader.
De raad voor de kinderbescherming was met afmelding vooraf niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2009 te [woonplaats1] , en
  • [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2012 te [woonplaats1] .
De vader heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . [de minderjarige1] woont bij de vader. [de minderjarige2] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 12 september 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld. Nadien is de ondertoezichtstelling telkens verlengd, laatstelijk tot 12 september 2021.
3.3
Bij beschikking van 19 december 2018 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige1] verleend voor de duur van zes maanden bij de vader. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna telkens verlengd, laatstelijk tot 12 september 2021.
3.4
Bij beschikking van 9 mei 2019 heeft de kinderrechter de bij beschikking van
28 september 2017 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) gewijzigd, voor zover hier van belang, in die zin dat [de minderjarige1] bij de moeder zal verblijven:
- de weekenden in de oneven weken, waarbij de moeder [de minderjarige1] op vrijdag om 16:15 uur
van schaken haalt of om 15:00 uur van school als schaken niet doorgaat en zij [de minderjarige1] op
zondag om 17:00 uur bij de vader brengt;
- op de vrijdagen in de oneven weken dat er geen school of schaken is vanaf 15:00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige1] bij de vader ophaalt.
3.5
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking - van 26 juli 2021 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en de vader alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] en de moeder alleen belast met het gezag over [de minderjarige2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter op het verzoek daartoe van de GI de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals vastgesteld bij beschikking van 9 mei 2019, gewijzigd in die zin dat de volgende regeling geldt:
Zorgregeling:
- [de minderjarige1] is ieder oneven weekend bij de moeder:
- vanaf vrijdag 15.00 uur vanuit school of om 9.00 uur vanuit de vader, wanneer het een
vrije vrijdag betreft,
-tot maandagochtend 9.00 uur (naar school of naar de vader wanneer het een vrije maandag betreft),
- bij bijzondere gebeurtenissen, die ook voor [de minderjarige1] belangrijk zijn zoals begrafenissen,
crematies, trouwerijen, kan er in gezamenlijk overleg worden afgeweken van de
zorgregeling.
Vakantieregeling:
- Zomervakantie:
In de even jaren is [de minderjarige1] de eerste 3 weken bij de vader en de tweede 3 weken bij de
moeder.
In de oneven jaren is [de minderjarige1] de eerste 3 weken bij de moeder en de tweede 3 weken bij de
vader.
De wisseldag is de 21ste dag. Dit is precies de helft, om 17:00 uur.
- Voorjaars-, mei- & herfstvakantie:
Dit zijn vakanties van een week. Waar [de minderjarige1] haar weekend start, start ook haar vakantie
helft. De wisseldag zal zijn op de woensdag om 12 uur. Dan is de week door de helft.
[de minderjarige1] komt dan dus niet op maandagochtend thuis bij vader maar woensdag 12 uur.
Of komt niet op vrijdag maar de woensdag om 12 uur bij de moeder.
- Kerstvakantie:
Het even jaar is [de minderjarige1] de eerste week van de kerstvakantie bij de vader (inclusief de
kerstdagen) en de tweede week bij de moeder (inclusief oud en nieuw). De oneven jaren is [de minderjarige1] de eerste week bij de moeder (inclusief kerstdagen) en de tweede week bij de vader (inclusief oud en nieuw).
- Kinderfeestje: Elke ouder mag kiezen of hij/zij een feest geeft. Kosten zijn voor henzelf
en (
het feest) vindt plaats in de eigen omgang. Cadeau: voor eigen rekening.
- Verjaardagen: worden gevierd in de tijd dat [de minderjarige1] gepland aanwezig is bij de andere
ouder. Hiervoor worden geen veranderingen aangebracht in de omgangsregeling.
Uitzondering: [de minderjarige1] kan aanwezig zijn op de verjaardag [de minderjarige2] op doordeweekse dagen
(rekening houdend met de vaste activiteiten van [de minderjarige1] zoals sport). [de minderjarige1] kan dan vanuit
school naar de moeder en de volgende ochtend naar school of 9.00 uur naar de vader als
het zaterdag is.
- Sinterklaas: de ouder mag zelf weten of hij/zij dit viert. Ook dit zal in eigen tijd
plaatsvinden.
De kinderrechter heeft daarbij het zelfstandig verzoek van de moeder om een ruimere zorgregeling met haar, afgewezen.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beperkt zich tot de verdeling van de zorgregeling en meer in het bijzonder de frequentie van de contacten tussen de moeder en [de minderjarige1] tijdens de reguliere zorgregeling. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de Gl af te wijzen ten aanzien van de (het hof begrijpt:) 'zorgregeling' (eerste drie gedachtestreepjes) en alsnog haar inleidend verzoek toe te wijzen, inhoudende dat [de minderjarige1] in een periode van drie weken twee achtereenvolgende weekenden bij de moeder verblijft (in plaats van om het weekend) en dat [de minderjarige1] om de week van woensdag uit school tot donderdag naar school bij de oma (mz) verblijft, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3
De GI voert verweer. De GI vraagt het hof het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Omdat het gezag van de moeder over [de minderjarige1] inmiddels is beëindigd zal het hof verder spreken over een omgangsregeling (in plaats van over een zorgregeling).
5.2
Het hof verwijst naar de motivering en de beslissing in de bestreden beschikking en maakt deze, na eigen onderzoek, tot de zijne. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
De ouders zijn al in 2012 uit elkaar gegaan. Sindsdien zijn zij in strijd met elkaar. De vader heeft een aantal jaar geen omgang gehad met [de minderjarige1] . Vanaf oktober 2017 was er weer sprake van omgang tussen de vader en [de minderjarige1] . Er is de afgelopen jaren veel hulpverlening ingezet om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Deze hulpverlening heeft niet geleid tot verbetering van de verstandhouding en/of de communicatie tussen de ouders. Na jaren van strijd kunnen de ouders moeilijk nog de goede intenties van de andere ouder zien. Hierdoor ontstaat wantrouwen naar elkaar. Beide ouders strijden voor [de minderjarige1] en zijn ervan overtuigd dat wat zij voor [de minderjarige1] doen of voor haar willen betekenen het beste voor [de minderjarige1] is en zij bekritiseren de aanpak van de andere ouder hierin. Hierdoor is de hulpverlening niet goed van de grond gekomen en kon er onvoldoende aan de gestelde doelen worden gewerkt. Het lukt de ouders dan ook niet meer om constructief met elkaar te communiceren. Dit heeft ertoe geleid dat [de minderjarige1] in een loyaliteitsconflict is geraakt. Tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] bij de vader in december 2018 waren er zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige1] . Er was sprake van een achterstand op cognitief en sociaal-emotioneel gebied. Sinds [de minderjarige1] bij de vader woont is [de minderjarige1] op een positieve wijze tot ontwikkeling gekomen. Dit heeft zowel de hulpverlening als de school gesignaleerd. De achterstanden zijn voor een groot deel ingelopen. De opvoedsituatie bij de vader sluit aan bij hetgeen [de minderjarige1] nodig heeft. [de minderjarige1] wordt gemotiveerd en gestimuleerd op een wijze die bij haar past, waardoor zij op verschillende gebieden is gegroeid. Haar zelfvertrouwen neemt daardoor toe en zij durft meer voor zichzelf op te komen. [de minderjarige1] is gebaat bij de huidige situatie waarin duidelijk is waar zij woont en wanneer zij omgang heeft met de moeder en haar zusje. Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de huidige situatie [de minderjarige1] rust en stabiliteit brengt waardoor zij toekomt aan haar eigen ontwikkeling. [de minderjarige1] heeft ook bij het hof verklaard dat zij graag wil dat het blijft zoals het is. Dit alles in ogenschouw nemend is het hof van oordeel dat de door de moeder verzochte uitbreiding van de omgangsregeling niet noodzakelijk in het belang van [de minderjarige1] is.
5.3
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 21 januari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, K.A.M. van Os-ten Have en A.T. Bol, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 14 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.