Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 maart 2021;
- het verweerschrift met producties;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 5 juli 2021;
- een journaalbericht van mr. Kamphuis van 9 september 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Muller van 17 september 2021 met een begeleidende brief van 20 september 2021 met producties.
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Kamphuis met instemming van het hof en mr. Muller een journaalbericht van mr. Q. Overeijnder van 22 september 2020 met producties aan de rechtbank overgelegd. Dit bericht ontbrak in het procesdossier in hoger beroep.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- als voorlopige regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders bepaald dat de kinderen bij de vader verblijven een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 16.00 uur, waarbij de vader de kinderen op vrijdag op school of bij de moeder (wanneer de kinderen op vrijdag niet naar school gaan) ophaalt en de moeder de kinderen op zondag bij de vader ophaalt. Daarnaast heeft de vader wekelijks telefonisch contact met de vader;
- de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 januari 2019 vastgesteld op
- iedere verdere beslissing aangehouden.
- een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen bij de vader verblijven (het hof leest) eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag na schooltijd tot zondag uiterlijk 14.00 uur, waarbij de vader de kinderen op vrijdag op school dan wel bij de moeder ophaalt (wanneer de kinderen op vrijdag niet naar school gaan, kan de vader de kinderen eerder ophalen) en de moeder de kinderen op zondag 14.00 uur bij de vader ophaalt; en
- de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2019 vast te stellen op € 400,- per kind per maand of in ieder geval op ten minste € 200,- per kind per maand, maar zoveel hoger als de draagkracht van de vader toelaat.
5.De motivering van de beslissing
voorlopigezorgregeling. Ook hebben partijen bevestigd dat zij overeenstemming hebben bereikt over de
voorlopigezorgregeling. Partijen geven uitvoering aan de in de bestreden beschikking vastgestelde voorlopige zorgregeling en zijn aanvullend overeengekomen dat de moeder de kinderen op zondag om 14.00 uur bij de vader ophaalt. De vrouw heeft verzocht deze overeenstemming in een beschikking vast te leggen. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling vernietigen en overeenkomstig de afspraken van partijen beslissen.
24 november 2020 bij de rechtbank ingediende (zelfstandig) verzoek van de moeder om met ingang van 1 januari 2019 een bedrag van € 200,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de moeder te betalen. De vader zelf had in eerste aanleg verzocht een bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen van € 136,- per kind per maand. Met deze overeenstemming heeft de moeder in eerste aanleg gekregen wat zij heeft verzocht. Als uitgangspunt geldt dat de partij van wie het verzoek door de rechter in eerste aanleg is toegewezen geen belang heeft bij een hoger beroep, en dat het rechtsmiddel van hoger beroep er niet voor dient om in zo’n geval gelegenheid te geven de beschikking waarin dit verzoek is toegewezen ongedaan te maken.
6.De beslissing
voorlopigezorgregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende: