ECLI:NL:GHARL:2021:9684

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
200.291.303
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en kinderalimentatie tussen ouders van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin een voorlopige zorgregeling en kinderalimentatie zijn vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.E. Muller, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 4 december 2020, waarin de zorgregeling en de kinderalimentatie zijn vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. R. Kamphuis, verzoekt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling, waarbij de kinderen bij de vader verblijven van vrijdag uit school tot zondag om 14.00 uur. De moeder heeft echter ook verzocht om een hogere kinderalimentatie dan het eerder vastgestelde bedrag van € 200,- per kind per maand. Het hof oordeelt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek om een hogere kinderalimentatie, omdat zij in eerste aanleg al het door haar verzochte bedrag heeft gekregen. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland ten aanzien van de zorgregeling en legt de nieuwe afspraken vast, maar wijst het verzoek van de moeder om de kinderalimentatie te verhogen af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.291.303
(zaaknummer rechtbank Gelderland 373920)
beschikking van 14 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.E. Muller te Haarlem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Kamphuis te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 maart 2021;
  • het verweerschrift met producties;
  • een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 5 juli 2021;
  • een journaalbericht van mr. Kamphuis van 9 september 2021 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Muller van 17 september 2021 met een begeleidende brief van 20 september 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 oktober 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
Namens de raad is, met kennisgeving vooraf, niemand verschenen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Kamphuis met instemming van het hof en mr. Muller een journaalbericht van mr. Q. Overeijnder van 22 september 2020 met producties aan de rechtbank overgelegd. Dit bericht ontbrak in het procesdossier in hoger beroep.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2016, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2016.
De vader heeft de kinderen erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
De vader heeft een zoon uit een eerdere relatie: [de minderjarige3] , geboren [in] 2004.
3.3
De ouders zijn in onderling overleg als voorlopige zorgregeling overeengekomen dat de kinderen bij de vader verblijven een weekend per veertien dagen van zaterdag 10.30 uur tot zondag 14.00 uur, waarbij de vader de kinderen op vrijdag ophaalt bij de moeder en op zondag weer terugbrengt naar de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
  • als voorlopige regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders bepaald dat de kinderen bij de vader verblijven een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 16.00 uur, waarbij de vader de kinderen op vrijdag op school of bij de moeder (wanneer de kinderen op vrijdag niet naar school gaan) ophaalt en de moeder de kinderen op zondag bij de vader ophaalt. Daarnaast heeft de vader wekelijks telefonisch contact met de vader;
  • de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 januari 2019 vastgesteld op
  • iedere verdere beslissing aangehouden.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen, voor zover deze ziet op de zorgregeling en de kinderalimentatie, en opnieuw beschikkende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen bij de vader verblijven (het hof leest) eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag na schooltijd tot zondag uiterlijk 14.00 uur, waarbij de vader de kinderen op vrijdag op school dan wel bij de moeder ophaalt (wanneer de kinderen op vrijdag niet naar school gaan, kan de vader de kinderen eerder ophalen) en de moeder de kinderen op zondag 14.00 uur bij de vader ophaalt; en
  • de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2019 vast te stellen op € 400,- per kind per maand of in ieder geval op ten minste € 200,- per kind per maand, maar zoveel hoger als de draagkracht van de vader toelaat.
4.3
De vader voert verweer. De vader verzoekt het hof primair de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep dan wel die verzoeken af te wijzen. Subsidiair verzoekt de vader dat, indien de bestreden beschikking wordt vernietigd, de verzoeken van de moeder dienen te worden afgewezen voor zover de vader hiertegen verweer voert.
4.4
De moeder heeft haar verzoek in hoger beroep met betrekking tot de kinderalimentatie vermeerderd in haar onder 2.1 vermelde brief van 20 september 2021 en verzocht de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2019 vast te stellen op € 492,- per kind per maand en minimaal op € 200,- per kind per maand.

5.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de zorgregeling
5.1
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Muller naar aanleiding van het verweer van de vader in zijn verweerschrift en op een vraag van het hof verklaard dat het hoger beroep van de moeder betrekking heeft op de door de rechtbank vastgestelde
voorlopigezorgregeling. Ook hebben partijen bevestigd dat zij overeenstemming hebben bereikt over de
voorlopigezorgregeling. Partijen geven uitvoering aan de in de bestreden beschikking vastgestelde voorlopige zorgregeling en zijn aanvullend overeengekomen dat de moeder de kinderen op zondag om 14.00 uur bij de vader ophaalt. De vrouw heeft verzocht deze overeenstemming in een beschikking vast te leggen. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling vernietigen en overeenkomstig de afspraken van partijen beslissen.
Ten aanzien van de kinderalimentatie
5.2
Het hof stelt voorop dat partijen in eerste aanleg ter mondelinge behandeling overeenstemming hebben bereikt, in die zin dat de vader heeft ingestemd met het op
24 november 2020 bij de rechtbank ingediende (zelfstandig) verzoek van de moeder om met ingang van 1 januari 2019 een bedrag van € 200,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de moeder te betalen. De vader zelf had in eerste aanleg verzocht een bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen van € 136,- per kind per maand. Met deze overeenstemming heeft de moeder in eerste aanleg gekregen wat zij heeft verzocht. Als uitgangspunt geldt dat de partij van wie het verzoek door de rechter in eerste aanleg is toegewezen geen belang heeft bij een hoger beroep, en dat het rechtsmiddel van hoger beroep er niet voor dient om in zo’n geval gelegenheid te geven de beschikking waarin dit verzoek is toegewezen ongedaan te maken.
5.3
De door de moeder verzochte kinderalimentatie is vastgelegd in een schriftelijk stuk “verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken” dat haar (toenmalige) advocaat op 24 november 2020 namens haar bij de rechtbank heeft ingediend. De moeder is in eerste aanleg ook over het verzoek tot kinderalimentatie gehoord. De moeder werd daarbij bijgestaan door een advocaat. Voor zover de moeder stelt dat de zinsnede in het zelfstandig verzoek “of elk bedrag in goede justitie vast te stellen” zo moet worden uitgelegd dat ook een hoger bedrag dan € 200,- per maand kan worden vastgesteld, volgt het hof de moeder niet. Deze zinsnede betreft een standaard zin in alimentatieverzoeken om duidelijk te maken dat de rechter ook een lager bedrag, dus geen hoger bedrag, mag toewijzen. Daarbij komt dat de financiële gegevens van de man ten tijde van het indienen van het zelfstandig verzoek namens de moeder reeds bekend waren. De man had deze gegevens bij zijn verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie overgelegd en uit de door de man overgelegde draagkrachtberekening blijkt juist een lagere draagkracht dan € 200,- per kind per maand. De moeder heeft geen (andere) feiten of omstandigheden aangevoerd die leiden tot het oordeel dat de moeder wel belang heeft bij haar verzoek in hoger beroep om een hogere kinderalimentatie vast te stellen. Voor zover de toenmalige advocaat van de moeder zich tijdens de mondelinge behandeling heeft uitgelaten op een wijze waar de moeder niet achter stond, kan dit niet aan de vader worden tegengeworpen. Het hof betrekt hierbij dat voor deze stelling ook geen aanknopingspunten zijn te vinden in de bestreden beschikking of in andere processtukken uit de eerste aanleg. De moeder heeft aan dit punt ook geen enkel woord gewijd in haar beroepschrift. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in dit verzoek.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
ten aanzien van de zorgregeling
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 december 2020, ten aanzien van de eindtijd van de
voorlopigezorgregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de kinderen bij de vader verblijven een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 14.00 uur, waarbij de vader de kinderen op vrijdag op school of bij de moeder (wanneer de kinderen op vrijdag niet naar school gaan) ophaalt en de moeder de kinderen op zondag om 14.00 uur bij de vader ophaalt. Daarnaast heeft de vader wekelijks telefonisch contact met de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
ten aanzien van de kinderalimentatie
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, H. Phaff en M.J. Vos, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 14 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.