ECLI:NL:GHARL:2021:9683

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
200.290.579
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ontzegging van omgang tussen een vader en zijn minderjarige dochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ontzegging van omgang tussen de vader en zijn minderjarige dochter. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.D. Splinter, had in eerste aanleg bij de rechtbank Midden-Nederland verzocht om een omgangsregeling, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank had eerder, in een beschikking van 30 oktober 2018, de vader al het recht op omgang ontzegd, en de moeder, die alleen het gezag over de minderjarige heeft, was verplicht om de vader op de hoogte te houden van belangrijke zaken omtrent de ontwikkeling van het kind.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2021 werd de situatie van de vader besproken. Hij stelde dat hij in staat was zijn spanningen te reguleren en dat omgang met zijn dochter niet nadelig zou zijn. De vader was van mening dat het belangrijk was voor de ontwikkeling van de minderjarige om contact met hem te hebben. De moeder, die op een geheim adres woont, voerde verweer en stelde dat omgang met de vader schadelijk zou zijn voor de geestelijke ontwikkeling van de minderjarige, die in het verleden getuige was geweest van agressie van de vader.

Het hof oordeelde dat de vader geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een ander oordeel rechtvaardigden. Het hof concludeerde dat omgang tussen de vader en de minderjarige ernstig nadeel zou opleveren voor haar geestelijke ontwikkeling en dat het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling moest worden afgewezen. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.290.579
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 507355)
beschikking van 14 oktober 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.D. Splinter in Houten,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.S. Haas in Utrecht.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 februari 2021;
- een journaalbericht van mr. Haas van 6 april 2021;
- een journaalbericht van mr. Haas van 3 juni 2021 met een productie.
2.2
Op 7 juni 2021 is na te noemen minderjarige [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door de voorzitter van het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling in deze zaak zou op 14 juni 2021 door middel van een beeldverbinding plaatsvinden. Toen de verbinding niet tot stand kwam, is de behandeling van het verzoek aangehouden.
2.4
De mondelinge behandeling heeft vervolgens op 5 oktober 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door mr. M. Winthagen, kantoorgenoot van mr. Haas,
- [naam1] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Ook was een collega van [naam1] als toehoorder aanwezig.

3.De feiten

3.1
De ouders zijn getrouwd geweest. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2008. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige] . Dat betekent dat de moeder alleen de belangrijke beslissingen over haar kan nemen.
3.3
In de beschikking van 23 mei 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de vader het recht op omgang met [de minderjarige] ontzegd en een informatieregeling vastgesteld.
3.4
Bij beschikking van 30 oktober 2018 heeft ook het hof de vader het recht op omgang met [de minderjarige] ontzegd en een (gewijzigde) informatieregeling vastgesteld. De moeder moet eenmaal in de drie maanden, mede met behulp van recente foto’s en schoolrapporten, de vader op de hoogte houden van de gezondheid en ontwikkeling van [de minderjarige] en schriftelijk verslag uitbrengen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
  • het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen;
  • de vader de omgang met [de minderjarige] ontzegd; en
  • bepaald dat de moeder aan de vader een dwangsom van € 100,- verschuldigd is per keer dat de moeder de door het hof bij beschikking van 30 oktober 2018 vastgestelde informatieplicht niet nakomt, tot een maximum van € 1.500,-.
De rechtbank heeft verder het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de afwijzing van de omgangsregeling en het ontzeggen van het recht op omgang en, opnieuw beschikkende, een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen van eens per twee weken twee uur (onder begeleiding) dan wel een omgangsregeling die het hof juist acht. De vader verzoekt verder de bestreden beschikking in stand te laten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:377a eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
De vader kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en meent dat hem het recht op omgang met [de minderjarige] ten onrechte is ontzegd. De vader is in staat om zijn spanningen te reguleren, dit bevestigt ook zijn therapeut. Als de vader spanningen heeft, dan kan hij zijn verhaal delen met zijn begeleider, waardoor de vader in staat is zijn spanningen beter te reguleren. Er is dus wel degelijk sprake van verbetering in de situatie van de vader. De vader is boos op de moeder, omdat zij achter zijn rug om kwaad over hem spreekt, terwijl de vader juist een band met [de minderjarige] wil opbouwen. De vader voert verder aan dat omgang niet onverantwoord of nadelig is voor [de minderjarige] . [de minderjarige] is zoekende in haar contact met de vader en dit biedt volgens de vader een opening voor begeleide omgang. Het is een positieve ontwikkeling als [de minderjarige] de vader leert kennen, zodat de vader haar kan uitleggen dat hij niet boos op haar is. Dit heeft de vader [de minderjarige] ook in een brief geschreven. De moeder doet volgens de vader niet haar best om het contact tussen de vader en [de minderjarige] te stimuleren. Dat blijkt onder meer uit de omstandigheid dat de moeder hem nauwelijks over [de minderjarige] informeert.
De moeder heeft ter mondelinge behandeling verweer gevoerd.
5.3
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt, is het hof van oordeel dat de vader het recht op omgang met [de minderjarige] moet worden ontzegd en dat het verzoek tot vaststelling van een begeleide omgangsregeling moet worden afgewezen. Het hof is van oordeel dat omgang tussen de vader en [de minderjarige] ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke ontwikkeling van [de minderjarige] en dat omgang ook in strijd is met haar zwaarwegende belangen. In hoger beroep heeft de vader geen feiten of omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot een ander oordeel. De boosheid van de vader, die ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zichtbaar was, richt zich weliswaar voornamelijk op de moeder, maar deze boosheid heeft onvermijdelijk zijn negatieve weerslag op [de minderjarige] . [de minderjarige] is in het verleden getuige geweest van de agressie van de vader tegen de moeder en ook tegen een begeleider. Zij is hierdoor ernstig beschadigd. [de minderjarige] heeft aan het hof verteld dat zij het niet wil proberen om contact met de vader te hebben, ook niet begeleid. Dat zou bij haar veel spanning opleveren. Het is inmiddels een tijd geleden dat de vader therapie en hulpverlening heeft gehad om zijn emoties en boosheid onder controle te krijgen. De vader zal opnieuw samen met hulpverlening aan de slag moeten gaan om zijn emoties en boosheid zodanig in bedwang te krijgen dat het veilig is voor [de minderjarige] om hem te zien. Dit heeft ook de raad tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht. Het hof ziet daarom geen ruimte om een omgangsregeling vast te stellen, ook geen begeleide omgangsregeling. Dit betekent dat de grieven van de vader falen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de afwijzing van de vaststelling van een omgangsregeling en de ontzegging van de omgang, bekrachtigen.
6.2
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, zoals de vader heeft verzocht.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 november 2020, voor zover deze ziet op de afwijzing van de vaststelling van een omgangsregeling en de ontzegging van de omgang;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, H. Phaff en M.J. Vos, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 14 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.