In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ontzegging van omgang tussen de vader en zijn minderjarige dochter. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.D. Splinter, had in eerste aanleg bij de rechtbank Midden-Nederland verzocht om een omgangsregeling, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank had eerder, in een beschikking van 30 oktober 2018, de vader al het recht op omgang ontzegd, en de moeder, die alleen het gezag over de minderjarige heeft, was verplicht om de vader op de hoogte te houden van belangrijke zaken omtrent de ontwikkeling van het kind.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2021 werd de situatie van de vader besproken. Hij stelde dat hij in staat was zijn spanningen te reguleren en dat omgang met zijn dochter niet nadelig zou zijn. De vader was van mening dat het belangrijk was voor de ontwikkeling van de minderjarige om contact met hem te hebben. De moeder, die op een geheim adres woont, voerde verweer en stelde dat omgang met de vader schadelijk zou zijn voor de geestelijke ontwikkeling van de minderjarige, die in het verleden getuige was geweest van agressie van de vader.
Het hof oordeelde dat de vader geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een ander oordeel rechtvaardigden. Het hof concludeerde dat omgang tussen de vader en de minderjarige ernstig nadeel zou opleveren voor haar geestelijke ontwikkeling en dat het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling moest worden afgewezen. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.