ECLI:NL:GHARL:2021:9678

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
200.285.045
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling voor minderjarige in het belang van de ontwikkeling en identiteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling van een minderjarige met zijn vader. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Stobbe, verzocht om een omgangsregeling die de minderjarige in staat zou stellen om gedurende een week in de zomervakantie en een week in de kerstvakantie bij hem te verblijven. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.C. Sneper, maakte bezwaar tegen deze regeling en uitte zorgen over de veiligheid en het welzijn van de minderjarige tijdens deze verblijven.

Het hof heeft in zijn beslissing de eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel vernietigd en een nieuwe omgangsregeling vastgesteld. Het hof oordeelde dat de omgangsregeling in het belang van de minderjarige noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling en identiteitsvorming. Het hof heeft overwogen dat er geen ernstige gedragsveranderingen zijn geconstateerd bij de minderjarige na de omgang met de vader en dat het belangrijk is dat de minderjarige contact heeft met beide ouders. De moeder werd aangespoord om de minderjarige te ondersteunen in zijn contact met de vader en om de communicatie tussen de ouders te verbeteren.

De beslissing van het hof houdt in dat de minderjarige in de eerste week van de zomervakantie en in de kerstvakantie bij de vader in Frankrijk verblijft, waarbij de vader de minderjarige op zaterdag ophaalt en op zondag terugbrengt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele verdere juridische procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.045
(zaaknummer rechtbank Overijssel 250031)
beschikking van 14 oktober 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Stobbe te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 1 juni 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Stobbe van 27 augustus 2021;
- een journaalbericht van mr. Stobbe van 31 augustus 2021 met producties.
1.3
Op 2 september 2021 is de mondelinge behandeling voortgezet. Namens de vader is zijn advocaat verschenen. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is [naam1] verschenen.
Namens de raad voor de kinderbescherming is, met bericht vooraf, niemand verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 1 juni 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof als voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige vastgesteld dat [de minderjarige] in de zomervakantie van 2021 één week bij de vader in Frankrijk verblijft, waarbij de vader [de minderjarige] op zaterdagochtend om 9.00 uur in Nederland ophaalt en hij [de minderjarige] de week daarop op zondagmiddag om 15.00 uur in Nederland terugbrengt en bepaald dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen moment.
2.3
De moeder heeft verklaard dat zij tijdens de vakantie van [de minderjarige] in Frankrijk slechts een (1) keer contact heeft kunnen krijgen met [de minderjarige] . Niet duidelijk was voor haar waar [de minderjarige] verbleef en wat voor activiteiten de vader met [de minderjarige] heeft ondernomen. Het was voor de moeder stressvol om zo weinig contact met [de minderjarige] te hebben. Na de vakantie heeft [de minderjarige] thuis zeer weinig verteld over wat hij in de vakantie met de vader heeft gedaan. De moeder denkt dat [de minderjarige] van de vader niets mag vertellen over de vakantie. Ook gedroeg [de minderjarige] zich anders na de vakantie en was het volgens de moeder nodig om [de minderjarige] te straffen om hem weer in het gareel te krijgen. Volgens de moeder komt [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict door de omgangsregeling en wordt dit erger als [de minderjarige] een week bij de vader verblijft. De moeder heeft op de zitting vernomen dat [de minderjarige] is gaan kanoën en zij meldt dat [de minderjarige] geen zwemdiploma heeft. De moeder maakt zich zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] als hij bij de vader is. Verder verklaart de moeder dat de vader met [de minderjarige] een week in haar woning heeft verbleven met haar toestemming zodat de moeder met haar andere zoon op vakantie kon naar Frankrijk. Na terugkomst was de woning van de moeder ernstig toegetakeld, was er veel stuk gemaakt, heeft de vader [de minderjarige] alleen thuis gelaten en zijn er klachten van overlast geweest. De moeder heeft hierdoor geen vertrouwen in de vader.
2.4
Volgens de advocaat van de vader is de vakantie van [de minderjarige] in Frankrijk goed verlopen en was bij de moeder bekend waar de vader naartoe zou gaan, zodat de zorgen van de moeder ongegrond zijn. Het is niet nodig dat tijdens de omgangsregeling telkens aan de moeder moet worden doorgegeven waar de vader met [de minderjarige] is of wat zij aan het doen zijn. Dat is geen goed signaal naar [de minderjarige] .
2.5
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij na de vakantie nog geen contact heeft gehad met de moeder of [de minderjarige] . De GI heeft de moeder wel benaderd om een afspraak te maken om informatie uit te wisselen over de vakantie, maar de moeder was telefonisch niet bereikbaar en zij was niet thuis toen de jeugdbeschermer bij haar langs is geweest.
De GI heeft de indruk dat de vakantie van [de minderjarige] met de vader in Frankrijk goed is verlopen. De GI heeft in ieder geval geen melding van de moeder gehad dat de vakantie niet goed verlopen is. Ook na de vakantie heeft de GI geen signalen ontvangen dat de moeder of [de minderjarige] erg ontregeld waren. Dat [de minderjarige] niet veel aan de moeder vertelt over de vakantie kan komen doordat hij zich niet vrij voelt om aan haar te vertellen dat hij het leuk heeft gehad omdat hij weet/voelt dat de moeder niet achter die vakantie staat, de communicatie tussen de ouders verstoord is, en [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit. Om de ouders en [de minderjarige] te helpen dit loyaliteitsconflict op te lossen of hen te leren hiermee om te gaan, is hulpverlening nodig. Speltherapie kan worden ingezet om [de minderjarige] meer mogelijkheden te geven om over de omgangsregeling met de vader met de moeder te communiceren. Hierdoor kan er meer vertrouwen tussen de ouders worden opgebouwd. De GI begrijpt dat de omgangsregeling nog wel spanning met zich brengt en die spanning heeft zijn weerslag op de ouders en op [de minderjarige] . In het kader van de nog in te zetten speltherapie kan tevens gewerkt worden aan het wegnemen van die spanning. Dat de ouders in onderling overleg andere afspraken maken naast de vastgelegde omgangsregeling geeft aan dat er wel vertrouwen is tussen hen. Soms gaan die afspraken goed, maar het loopt ook wel eens mis, zoals door de moeder is verklaard over de vakantieweek van de vader en [de minderjarige] bij de moeder thuis. Hierdoor loopt het vertrouwen tussen de ouders schade op. Daarom acht de GI het van belang dat er in elk geval een duidelijke omgangsregeling wordt vastgesteld waarin de kaders voor de ouders duidelijk zijn vastgesteld en waarvan de ouders niet afwijken.
2.6
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Lid 2 van dit artikel bepaalt dat op het verzoek van een met het gezag belaste ouder, een omgangsgerechtigde, de minderjarige van twaalf jaar of ouder en de gecertificeerde instelling de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing kan wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
2.7
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de weekend omgangsregeling naar behoren verloopt. Dat [de minderjarige] zich anders gedraagt na de omgang met zijn vader is begrijpelijk, mede gelet op de spanningen die de omgangsregeling met zich brengt. Dat er sprake is van een zorgelijke gedragsverandering is onvoldoende gebleken. Op school wordt bij [de minderjarige] geen gedragsverandering gesignaleerd in de week nadat hij in het weekend omgang heeft gehad met de vader. Deze regeling geeft voldoende rust en structuur.
Van een ernstige gedragsverandering van [de minderjarige] na de week vakantie in Frankrijk is evenmin gebleken. Het ligt op de weg van de moeder [de minderjarige] de vrijheid te geven/te laten voelen dat hij contact mag hebben met zijn vader. Het is in het belang van een goede identiteitsontwikkeling van kinderen dat zij contact hebben met beide ouders. Van de moeder mag dus verwacht worden dat zij zich inspant om [de minderjarige] op de juiste wijze te begeleiden en te ondersteunen in zijn contact met de vader. De inzet van de door de GI voorgestelde speltherapie bij de moeder thuis kan daarvoor helpend zijn.
Als er duidelijke afspraken worden gemaakt en beide ouders zich aan de afspraken houden kan het vertrouwen tussen de ouders toenemen. Het is in het belang van een gezonde identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] dat de ouders in het kader van de omgangsregeling beter met elkaar leren communiceren en samenwerken.
2.8
Het is het hof niet gebleken dat de omgang van [de minderjarige] met de vader gedurende een week in de afgelopen zomervakantie tot een serieuze ontregeling van [de minderjarige] heeft geleid of dat [de minderjarige] daarna gedragsproblemen heeft laten zien, zodanig dat een omgangsregeling van [de minderjarige] met de vader van een week in de vakantie niet in zijn belang kan worden geacht. Mede gelet op het hiervoor overwogene acht het hof een vakantieregeling van een week in de zomervakantie en een week in de kerstvakantie in het belang van [de minderjarige] . Naast de geldende weekendregeling kan [de minderjarige] in die twee weken per jaar een band opbouwen met zijn vader. De opbouw van die band is noodzakelijk om [de minderjarige] in staat te stellen zijn identiteit op een gezonde manier te ontwikkelen.
2.9
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven deels. Het hof zal de in de bestreden beschikking vastgestelde vakantieregeling vernietigen en beslissen als volgt.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 juli 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt als vakantieregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast:
- dat [de minderjarige] in de eerste week van de zomervakantie bij de vader in Frankrijk verblijft,
- dat [de minderjarige] in de kerstvakantie één week bij de vader in Frankrijk verblijft, de even jaren de
eerste week en de oneven jaren de tweede week, waarbij de vader [de minderjarige] op
zaterdagochtend om 9.00 uur in Nederland ophaalt en hij [de minderjarige] de week daarop op
zondagmiddag om 15.00 uur in Nederland terugbrengt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, K.A.M. van Os-ten Have en A.T. Bol, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 14 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.