ECLI:NL:GHARL:2021:9622

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
200.258.732
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van een officiële waarschuwing als disciplinaire straf in dossieraantekening en de gevolgen van goed werkgeverschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 oktober 2021, gaat het om een hoger beroep van Laco Montferland B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft een geschil tussen Laco en [geïntimeerde], die in eerste aanleg een verklaring voor recht had gevorderd dat Laco ongegronde verwijten aan hem had gemaakt en hem ten onrechte een aantekening in zijn personeelsdossier had gegeven. De kantonrechter had de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, wat leidde tot het hoger beroep van Laco.

Tijdens de procedure in hoger beroep heeft Laco aangegeven geen belang meer te hebben bij een herbeoordeling, omdat [geïntimeerde] inmiddels met pensioen was gegaan. [geïntimeerde] daarentegen wenste de procedure voort te zetten om zijn naam te zuiveren. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat, gezien de berusting van Laco in het oordeel van de kantonrechter en haar referte ten aanzien van de proceskosten, [geïntimeerde] geen voldoende materieel belang meer had bij een verdere beoordeling in hoger beroep.

Het hof heeft geconcludeerd dat de eerdere uitspraak van de kantonrechter onherroepelijk is geworden en dat Laco in de proceskosten van het hoger beroep moet worden veroordeeld. De kosten zijn vastgesteld op € 324,- voor griffierecht en € 787,- voor het salaris van de advocaat, met een toevoeging van nakosten. Het hof heeft het hoger beroep van Laco verworpen en de kosten aan de zijde van [geïntimeerde] toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.258.732
(zaaknummer rechtbank Gelderland 7335222 CV EXPl 18-4930)
arrest van 12 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Laco Montferland B.V.,
gevestigd te ’s Heerenberg,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Laco,
advocaat: mr. A.W.J.D. Ray-Engels,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. D. Dekker.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 juni 2021 hier over.
1.2
Bij dat tussenarrest heeft het hof [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zijn werkwijze inzake de procedure beweegbare bodem bij Laco gebruikelijk was en zelfs werd aangemoedigd.
1.3
Bij H8 formulier van 27 augustus 2021, bestemd voor de rol van 31 augustus 2021 heeft Laco verzocht om doorhaling van de zaak omdat zij geen belang meer heeft bij het verkrijgen van een (her)beoordeling. [geïntimeerde] is inmiddels uit dienst ten
gevolge van pensionering en Laco ‘berust’ (weliswaar zonder haar
eigen standpunt in deze te wijzigen) in het oordeel van de kantonrechter in eerste aanleg.
Er is geen incidenteel appel ingesteld door [geïntimeerde] . Daar waar Laco besluit om het vonnis van de kantonrechter thans ongemoeid te laten, heeft ook [geïntimeerde] naar haar mening geen belang meer bij een uitspraak in hoger beroep. Laco heeft [geïntimeerde] daarom gevraagd om zijn akkoord te geven op doorhaling van de procedure. Dit akkoord werd niet
gegeven. Laco heeft haar verzoek om doorhaling niettemin gedaan ter voorkoming van verdere kosten en tijd voor alle betrokken partijen. Zij refereert zich ten aanzien van de proceskosten aan het oordeel van het hof. Zij heeft begrip voor het uitspreken van een
proceskostenveroordeling in haar nadeel ter hoogte van het door [geïntimeerde] betaalde griffierecht ad € 338,- en toepassing van het (geliquideerd) tarief I voor 1 punt
(1 proceshandeling, gelegen in de memorie van antwoord).
1.4
[geïntimeerde] heeft met een H14 formulier van 30 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen het verzoek van Laco tot doorhaling. Hij kan daarmee niet instemmen. Hij wenst het door het hof opgedragen bewijs te leveren, nu hij van alle blaam gezuiverd wil worden, dit
te meer nu Laco in haar motivering van het verzoek tot doorhaling aangeeft dat zij ‘berust’
zonder haar eigen standpunten in dezen te wijzigen. [geïntimeerde] heeft derhalve wel degelijk belang bij voortzetting van de procedure. Inmiddels hebben ook al de nodige werkzaamheden plaatsgevonden en zijn kosten gemaakt ter voorbereiding op het getuigenverhoor (besprekingen tussen [geïntimeerde] en zijn raadsman, correspondentie
met het hof, het oproepen van de getuigen). Laco heeft het zelf nodig geacht hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter. Zij stelt thans geen belang meer te
hebben bij het verkrijgen van een herbeoordeling vanwege het pensioen van [geïntimeerde] . Op het moment dat hoger beroep werd ingesteld was echter bij Laco bekend dat [geïntimeerde] zeer kort daarna met pensioen zou gaan, zodat [geïntimeerde] deze redenering niet kan volgen.
1.5
Op 7 september 2021 is partijen na beslissing van de rolraadsheer het volgende bericht gedaan:
‘Naar aanleiding van het verzoek om doorhaling van mr. Ray-Engels van 27 augustus 2021 en het bezwaar van mr. Dekker van 30 augustus 2021 bericht ik u als volgt. Doorhaling is mogelijk als de wederpartij instemt met het verzoek of geen instructie geeft, dan wel als sprake is van een eenstemmig verzoek (zie art. 246 Rv en art. 8.1 en 8.2 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingsprocedures bij de gerechtshoven). Daarvan is in dit geval geen sprake, zodat doorhaling van de zaak niet in aanmerking komt. De mededeling van mr. Ray-Engels dat Laco (appellante) geen belang meer heeft bij een (her)beoordeling en berust in het oordeel van de kantonrechter, dat geen incidenteel appel is ingesteld zodat [geïntimeerde] (geïntimeerde) ook geen belang meer heeft bij een uitspraak in hoger beroep en dat Laco zich ten aanzien van de proceskosten refereert aan het oordeel van het hof, geeft wel reden om in deze zaak opnieuw arrest te bepalen. Daarbij zal kunnen worden beoordeeld of [geïntimeerde] , gezien de berusting door Laco en haar referte ten aanzien van de proceskosten, nog belang heeft bij een verdere beoordeling in hoger beroep. Het op 5 oktober 2021 geplande getuigenverhoor gaat dus niet door.’
1.6
Het is nu aan het hof te beoordelen of [geïntimeerde] , gezien de berusting door Laco en haar referte ten aanzien van de proceskosten, nog belang heeft bij een verdere beoordeling in hoger beroep.

2.De verdere beoordeling van grieven en de vordering

Samenvatting oordeel hof
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] , gezien de berusting door Laco en haar referte ten aanzien van de proceskosten, geen voldoende (materieel) belang meer heeft bij een verdere beoordeling in hoger beroep. Het hof zal hierna toelichten hoe het tot dit oordeel komt.
Toelichting oordeel hof
2.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd een verklaring voor recht dat Laco ten aanzien van het voorval op 23 januari 2018 ongegronde verwijten aan hem heeft gemaakt en hem ten onrechte een aantekening in zijn personeelsdossier heeft gegeven.
Voorts vorderde hij veroordeling van Laco om de desbetreffende aantekening uit zijn dossier te verwijderen, dit op straffe van een dwangsom, een en ander met veroordeling van Laco in de kosten van de procedure.
2.2
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, inclusief de veroordeling van Laco in de proceskosten.
2.3
Laco heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Zij heeft vernietiging van het vonnis van de kantonrechter gevorderd en afwijzing alsnog van de vorderingen van [geïntimeerde] , met zijn veroordeling in de kosten van beide instanties.
Met haar onder 1.3 vermelde H formulier heeft Laco het hof echter bericht alsnog te berusten in het oordeel van de kantonrechter in eerste aanleg. Daarmee heeft zij te kennen gegeven zich bij die uitspraak neer te leggen en aldus afstand te doen van de processuele bevoegdheid om de procedure in hoger beroep voort te zetten. Dit heeft tot gevolg dat het oordeel van de kantonrechter, waarbij de vorderingen van [geïntimeerde] werden toegewezen, onherroepelijk is geworden.
2.4
Laco heeft zich wat betreft de proceskosten bovendien gerefereerd aan het oordeel van het hof. Met Laco is het hof van oordeel dat het hier gaat om vergoeding van het door [geïntimeerde] betaalde griffierecht, dat € 324,- bedraagt en toepassing van het (geliquideerd) tarief I voor 1 punt (1 proceshandeling, gelegen in de memorie van antwoord), conform de vordering van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft onder de te vergoeden proceskosten tevens de nakosten begrepen. Het hof verstaat de in het H formulier van Laco genoemde referte ten aanzien van de proceskosten aldus dat daarmee ook de nakosten voor haar rekening kunnen komen.
2.5
Daarmee is het voor [geïntimeerde] in het hoger beroep bestaande belang verloren gegaan. Zijn (bij inleidende dagvaarding ingediende) vorderingen zijn en blijven immers ten volle toegewezen.
2.6
Dat Laco bij haar berusting aangaf haar eigen standpunt in dezen niet te wijzigen en/of dat [geïntimeerde] graag van alle blaam gezuiverd wil worden, maakt het voorgaande niet anders. Dit geldt eveneens voor kosten door [geïntimeerde] gemaakt ter voorbereiding op het getuigenverhoor: voor vergoeding daarvan, als door [geïntimeerde] bepleit, is in het systeem van geliquideerde kosten geen plaats.

3.De slotsom

3.1
Het hof zal het hoger beroep van Laco verwerpen met haar veroordeling in de proceskosten.
3.2
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 324,-
- salaris advocaat € 787,- (1 punt x tarief I).
3.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep;
veroordeelt Laco in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 324,- voor verschotten en op € 787,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt Laco in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval Laco niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.F. Wiggers-Rust, S.B. Boorsma en I.A. Katz-Soeterboek, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2021.