ECLI:NL:GHARL:2021:9591

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
21-000238-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een bestuurder die onder invloed van alcohol heeft gereden

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1980, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 11 augustus 2018. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van een personenauto een alcoholgehalte van 1130 microgram per liter uitgeademde lucht had, wat aanzienlijk boven de wettelijke limiet ligt. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twintig maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, met een voorwaardelijke hechtenis van veertig dagen, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor achttien maanden. Het hof heeft rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn werksituatie. De schending van de redelijke termijn voor berechting in hoger beroep is geconstateerd, maar het hof heeft dit niet als reden gezien om de straf te verlagen. De beslissing is genomen met het oog op normhandhaving en verkeersveiligheid.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000238-19
Uitspraak d.d.: 6 oktober 2021
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 16 januari 2019 met het parketnummer 96-158977-18 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 22 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal bevestigen voor zover het betreft de bewezenverklaring. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof zal opleggen een taakstraf voor de duur van zestig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door dertig dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte is ingevorderd of ingehouden geweest.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. C.C.M. Welten, is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde feit veroordeeld tot
een taakstraf voor de duur van honderd uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door vijftig dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twintig maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte is ingevorderd of ingehouden geweest.
Het gerechtshof zal dat vonnis om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 augustus 2018 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1130 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 augustus 2018 te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1130 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde feit levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en bijkomende straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dat delict is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte als bestuurder van een auto heeft gereden onder invloed van (veel) alcohol. Hij heeft daarmee de belangen van de verkeersveiligheid en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd;
  • de omstandigheid dat op basis van de oriëntatiepunten voor straftoemeting die zijn opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ter zake van het rijden in een motorvoertuig met een ademalcoholgehalte tussen 1091 en 1195 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht in beginsel een taakstraf van zeventig uren, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijftien maanden, kan worden opgelegd,
alsmede dat in geval van relevante recidive binnen een periode van vijf jaren, waarbij sprake is van een onherroepelijke veroordeling voor een soortgelijk feit,
- en daarvan is hier sprake - in beginsel kan worden opgelegd een taakstraf van tachtig uren, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van achttien maanden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 augustus 2021, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld ter zake van het rijden onder invloed van alcohol en dat die veroordelingen onherroepelijk zijn. Dit pleit niet in zijn voordeel, nu eerdere bestraffingen de verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden opnieuw hetzelfde delict te plegen;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
Het gerechtshof constateert met de raadsman dat de redelijk termijn voor berechting in hoger beroep is geschonden. Namens de verdachte is op 19 januari 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het gerechtshof op 6 oktober 2021 arrest zal wijzen. De redelijk termijn is derhalve in hoger beroep met ruim 8 maanden overschreden. Het gerechtshof zal echter volstaan met de enkele constatering van deze schending gelet op het feit dat het gerechtshof een taakstraf op zal leggen van minder dan 100 uren.
De raadsman van de verdachte heeft in het kader van het overigens door hem gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof de oplegging van de door de raadsman bepleite strafmodaliteit - een geheel voorwaardelijke taakstraf - aangewezen acht. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden.
Het gerechtshof zal niettemin rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, bestaande in diens werksituatie, waarbij hij - om op zijn werkplek te komen - dagelijks langdurig moet reizen met het openbaar vervoer.
Op grond van het bovenstaande zal het gerechtshof opleggen een taakstraf voor de duur van tachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door veertig dagen hechtenis, waarvan veertig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door twintig dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Tevens zal het gerechtshof opleggen een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte is ingevorderd of ingehouden geweest. Deze straf en bijkomende straf worden opgelegd uit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en generale en speciale preventie en, voor zover het betreft de op te leggen rijontzegging, ter bescherming van de verkeersveiligheid.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel
164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 6 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Foppen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.