ECLI:NL:GHARL:2021:9589

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
21-000481-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door vrijwilliger/mantelzorger van geld van bejaarde vrouw met bankpas en pincode

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1951, heeft zich gedurende een jaar als vrijwilliger/mantelzorger schuldig gemaakt aan de diefstal van geld van een bejaarde vrouw, aan wie zij haar bankpas met pincode had toevertrouwd om contant geld en boodschappen voor haar te halen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van honderdvijftig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het gerechtshof het vonnis zou bevestigen voor zover het betreft de bewezenverklaring en een taakstraf van tachtig uren zou opleggen, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.

Het gerechtshof heeft het hoger beroep behandeld op 22 september 2021 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De verdachte ontkende de diefstal te hebben gepleegd en stelde dat zij toestemming had van de bejaarde vrouw voor het gebruik van de bankpas. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, waarbij zij de bankpas zonder toestemming heeft gebruikt om geldbedragen weg te nemen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, die was beperkt tot € 8.800,-, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de ernst van het delict, dat een kwetsbare oudere vrouw als slachtoffer had, zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000481-20
Uitspraak d.d.: 6 oktober 2021
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 24 januari 2020 met het parketnummer 18-197551-19 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 22 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal bevestigen voor zover het betreft de bewezenverklaring. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof zal opleggen een taakstraf voor de duur van tachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door veertig dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren. Ter zake van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het gerechtshof die vordering - door de benadeelde partij beperkt tot het bedrag van € 8.800,- alsmede de wettelijke rente - geheel zal toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en haar raadsman, mr. J.J. de Vries, is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte ter zake van het aan haar ten laste gelegde feit veroordeeld tot
een taakstraf voor de duur van honderdvijftig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door vijfenzeventig dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren.
De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 8.800,- vermeerderd met de wettelijke rente, en heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. In het overige deel van de vordering is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard door de politierechter.
Het gerechtshof zal dat vonnis om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode 01 januari 2017 tot en met 31 december 2017 te [plaats] , gemeenten [gemeente1] , en/of [gemeente2] en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meer geldbedragen (totaal ongeveer € 14.000,-), onder meer een geldbedrag van € 591,- op 18 juli 2017 (aanschaf van een fiets bij [naam1] te [plaats] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of diens mededader(s), waarbij verdachte en/of diens mededader(s) die/dat weg te nemen geldbedragen onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel door (telkens) zonder toestemming van genoemde [naam2] , de pinpas met pincode van die [naam2] te gebruiken door daarmee betalingen te doen en/of geld op te nemen.
Het gerechtshof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in haar verdedigingsbelang.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdachte heeft ontkend dat zij de aan haar ten laste gelegde vorm van diefstal heeft begaan. Meer in het bijzonder heeft zij verklaard dat zij voor het doen van betalingen en het opnemen van contant geld met de pinpas van mw. [naam2] steeds toestemming van mw. [naam2] heeft gehad, dat het hooguit om opnames van 50 of 100 euro per keer ging en dat zij het door haar opgenomen geld ook telkens heeft overhandigd aan mw. [naam2] .
In het verlengde hiervan is door de verdediging vrijspraak bepleit, op grond van het ontbreken van voldoende en overtuigend bewijs voor het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, op nader ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerde gronden.
Het gerechtshof is van oordeel dat hetgeen door de verdachte is aangevoerd wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen en acht de andersluidende lezing van de verdachte over hetgeen is voorgevallen niet aannemelijk geworden.
Het gerechtshof acht evenmin aannemelijk geworden hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, te weten dat het de vraag is of mw. [naam2] , kampend met problemen met haar geheugen, nog wel allemaal goed wist wat er is afgesproken over de financiële gang van zaken tussen haar en de verdachte, of dat mw. [naam2] mogelijk achteraf teruggekomen is op haar goedgeefsheid, na bekoeling van de omgang tussen haar en de verdachte.
Daarvoor bevat het politieonderzoek geen aanwijzingen. Integendeel, mw. [naam2] is zelf met haar bankafschriften naar een leidinggevende in het verzorgingstehuis gegaan die constateerde dat er regelmatig gepind werd bij geldautomaten waar mw. [naam2] zelfstandig niet kon komen. Mw. [naam2] vertelde toen dat verdachte een bankpas van haar had maar zij hield het voor onmogelijk dat de verdachte degene kan zijn geweest die veel van haar geld achterover heeft gedrukt. Mw. [naam2] heeft de verdachte zozeer vertrouwd dat zij daar in het geheel niet bij stil heeft gestaan, zelfs niet toen er onvoldoende tegoed op haar bankrekening bleek te staan.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het gevoerde bewijsverweer en acht het gerechtshof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van het geld van mw. [naam2] , zoals hieronder nader aangeduid.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan haar ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 te [plaats] , gemeenten [gemeente1] , en/of [gemeente2] en/of elders in Nederland, meermalen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen, totaal ongeveer
€ 8.800,-, onder meer een geldbedrag van € 591,- op 18 juli 2017 (aanschaf van een fiets bij [naam1] te [plaats] ), toebehorende aan [naam2] , waarbij verdachte die weg te nemen geldbedragen onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door telkens zonder toestemming van genoemde [naam2] de pinpas met pincode van die [naam2] te gebruiken door daarmee betalingen te doen en geld op te nemen.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde feit levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dat delict is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich als vrijwilliger/mantelzorger gedurende een jaar schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van geld van een bejaarde vrouw die aan de verdachte haar bankpas met pincode heeft toevertrouwd om contant geld en boodschappen voor haar te halen. Dit is een ernstig, repeterend vermogensdelict dat gevoelens van onrust en onveiligheid bij de gedupeerde en de rest van de maatschappij teweegbrengt. Het gerechtshof neemt het de verdachte in het bijzonder kwalijk dat een oudere, kwetsbare vrouw het slachtoffer is van haar handelen, dat zij het vertrouwen dat het slachtoffer in haar heeft gesteld ernstig heeft beschaamd en dat zij haar grote financiële benadeling en overlast heeft bezorgd. Dit draagt in het bijzonder bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid bij ouderen, die niet zelden zijn aangewezen op hulp van derden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het haar betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 augustus 2021, waaruit blijkt dat zij nimmer is veroordeeld;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
Het gerechtshof zal - ondanks dat verdachte op geen enkele wijze verantwoording wenst te nemen voor haar handelen - met name rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, bestaande uit haar eigen gezondheidsproblemen alsmede de gezondheidsproblemen van haar echtgenoot.
Op grond van het bovenstaande en uit het oogpunt van normhandhaving en speciale preventie zal het gerechtshof opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Vordering van de benadeelde partij [naam2]
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard een schriftelijke vordering te hebben ingediend in de strafzaak in eerste aanleg en die schriftelijke vordering naderhand te hebben beperkt tot een bedrag van € 8.800,-.
Bedoelde schriftelijke vordering is door het gerechtshof echter niet aangetroffen in het dossier dat de rechtbank heeft ingestuurd naar het gerechtshof. Die schriftelijke vordering moet er niettemin geweest zijn ter terechtzitting van de politierechter, aangezien daarvan blijkt uit de beslissing van de politierechter op de vordering van de benadeelde partij.
Op grond van hetgeen de gemachtigde van de benadeelde partij ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verklaard over de inhoud van de vordering zal het gerechtshof uitgaan van die gegevens omtrent de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 10.000,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht toegewezen tot een bedrag van € 8.800,-, vermeerderd met de wettelijke rente. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven de vordering te beperken tot het toegewezen bedrag van € 8.800,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde schade is inhoudelijk niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [naam2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.800,00 (achtduizend achthonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.800,00 (achtduizend achthonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 79 (negenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het
slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 december 2017.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 6 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Foppen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.