ECLI:NL:GHARL:2021:9582

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
21-004251-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor gekwalificeerde diefstal met woninginbraak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor een woninginbraak gepleegd op 4 januari 2020, waarbij sieraden werden weggenomen. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd, maar met een zwaardere straf van zes maanden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld voor de voltooide diefstal met braak, gepleegd in vereniging. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn mededader zich feitelijk de heerschappij over de sieraden hadden verschaft, ondanks dat deze achterbleven in de woning. De verdachte is schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de benadeelde partij onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van immateriële schade. De behandeling van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof heeft de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen gelast en de teruggave van bepaalde voorwerpen aan de verdachte en de benadeelde partij bevolen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004251-20
Uitspraak d.d.: 5 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 13 november 2020 met parketnummer 16-003073-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de eerste rechter, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest. Voor wat betreft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en het beslag heeft de advocaat-generaal eveneens de bevestiging van het vonnis gevorderd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. H.G. Kersting, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 13 november 2020 ter zake van – kortgezegd – een woninginbraak gepleegd samen met een ander veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot € 1.424,20 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Ook heeft de rechtbank op het beslag beslist.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een iets andere bewezenverklaring en kwalificatie komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 4 januari 2020 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning gelegen aan de [adres] , één of meer sieraden en/of één of meer goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 januari 2020 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in/uit een woning gelegen aan de [adres] , één of meer sieraden en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders, de tuin van die woning betreden en/of één of meer sloten geforceerd en/of die woning betreden en/of één of meer kamers doorzocht en/of één of meer sieraden in een
kussensloop gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het primair tenlastegelegde

Ter zitting in hoger beroep is door de raadsman van verdachte vrijspraak van de primair tenlastegelegde voltooide diefstal bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat het allemaal heel snel is gegaan en de sieraden in de haast zijn achtergelaten.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over het goed van een ander heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard.
Op grond van het dossier stelt het hof vast dat verdachte en zijn mededader op 4 januari 2020 samen vanuit [plaats2] naar [plaats1] zijn gereden. Omstreeks 05.15 uur hebben zij met behulp van een breekijzer een raam geforceerd aan de achterkant van de woning van aangeefster, die kort daarvoor rond 04.45 uur uit de woning was vertrokken om op vakantie te gaan, en zijn zij de woning binnengegaan. In de woning zijn alle slaapkamers en alle kasten in die kamers doorzocht, waarbij kasten volledig zijn leeggetrokken. Toen de politie arriveerde zijn verdachte en zijn mededader uit de woning gevlucht. De in de woning bij elkaar verzamelde sieraden zijn aangetroffen in een kussensloop op de grond voor de trap bij de benedenverdieping. Deze spullen lagen klaar en waren geschikt om meegenomen te worden. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat verdachte en zijn mededader door zo te handelen zich een zodanige feitelijke heerschappij over de sieraden hebben verschaft dat de wegneming daarvan – in de zin van artikel 310 Wetboek van Strafrecht – was voltooid. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt om aannemelijk te achten dat het gegeven dat het kussensloop met de sieraden in de woning is achtergebleven, niet valt te relateren aan de betrapping van de inbrekers door de komst van de politie.
Het hof acht de primair tenlastegelegde (voltooide) diefstal met braak, gepleegd in vereniging, wettig en overtuigend bewezen. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 4 januari 2020 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] , tezamen en in vereniging met een ander, in een woning gelegen aan de [adres] , sieraden, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 4 januari 2020 in [plaats1] samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Kort nadat de bewoners de woning hadden verlaten om op vakantie te gaan zijn verdachte en zijn mededader via een geforceerd raam de woning binnengegaan. In de woning hebben zij een ravage aangericht door verschillende kasten helemaal leeg te trekken. Toen de politie arriveerde zijn verdachte en zijn mededader op de vlucht geslagen. De buit, een kussensloop gevuld met sieraden, lieten zij achter in de woning.
Door zijn handelen heeft verdachte naast schade en hinder ook een forse inbreuk gemaakt op de privacy van de bewoners en onrust, in de vorm van gevoelens van angst en onveiligheid, veroorzaakt. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Verdachte heeft kennelijk alleen aan zijn eigen (financiële) belangen gedacht.
Voor woninginbraken wordt bij first offenders gebruikelijk (overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het LOVS) uitgegaan van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 augustus 2021, waaruit volgt dat verdachte ten tijde van het plegen van dit feit niet eerder onherroepelijk was veroordeeld voor strafbare feiten. Wel is verdachte nadien meerdere keren (onherroepelijk) veroordeeld wegens onder meer een poging tot woninginbraak, zodat het hof rekening houdt met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegend acht het hof - evenals de rechtbank - oplegging van een gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden. Een andere, lichtere straf doet onvoldoende recht aan de aard en ernst van het feit.

Beslag

Verbeurdverklaring
Het primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het betreft de volgende voorwerpen:
  • 2 breekijzers (waarvan 1 rode en een 1 zwarte);
  • 1 paar donkerblauwe gebreide vingerhandschoenen;
  • 1 schroevendraaier met oranje handvat;
  • 1 breekijzer;
  • 1 schroevendraaier met rood handvat.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Teruggave aan verdachte
Het hof zal de teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen die aan verdachte toebehoren, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet, te weten:
  • 1 zwarte mobiele telefoon met pincode 0000;
  • 1 sleutel met wit label, zonder tekst;
  • 1 telefoon met gebarsten scherm;
  • 1 jas van het merk: My Brand Exclusive;
  • 1 zilveren telefoon met kapot scherm, lag in kofferbak;
  • 1 simkaart met pin [nummer1] . PUK [nummer2] , merk Maroc Telecom;
  • 1 telefoon met bruin kleurig hoesje, telefoon in vliegtuigmodus;
  • 1 telefoon met gebarsten scherm;
  • 1 paar schoenen gedragen door [verdachte] ;
  • 2 sokken;
  • 1 lot met nummer EK [nummer3] .
Teruggave aan [benadeelde partij]
Het hof zal de teruggave gelasten van het in beslag genomen voorwerp, te weten een kussensloop met sieraden, aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp
kan worden aangemerkt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.758,20, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.424,20, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering bestaat uit € 1.424,20 materiële schade en € 334,- immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 1.424,20. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Niet ter discussie staat dat de woninginbraak een buitengewoon vervelende ervaring is geweest voor de benadeelde partij.
Voor de beoordeling van de vraag of de gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen is het hof evenwel gebonden aan de daarvoor vastgestelde (wettelijke) kaders.
Van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van de hiervoor bedoelde aantasting in de persoon. De behandeling van deze vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 2 breekijzers;
- 1 paar donkerblauwe gebreide vingerhandschoenen;
- 1 schroevendraaier met oranje handvat;
- 1 breekijzer;
- 1 schroevendraaier met rood handvat.
Gelast de
teruggaveaan [benadeelde partij] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een kussensloop met sieraden.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 zwarte mobiele telefoon;
- 1 sleutel met wit label, zonder tekst;
- 1 telefoon met gebarsten scherm;
- 1 jas van het merk: My Brand Exclusive;
- 1 zilveren telefoon met kapot scherm;
- 1 simkaart met pin [nummer1] , PUK [nummer2] , merk Maroc Telecom;
- 1 telefoon met bruin kleurig hoesje, telefoon in vliegtuigmodus;
- 1 telefoon met gebarsten scherm;
- 1 paar schoenen gedragen door [verdachte] ;
- 2 sokken;
- 1 lot met nummer EK [nummer3] .

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.424,20 (duizend vierhonderdvierentwintig euro en twintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.424,20 (duizend vierhonderdvierentwintig euro en twintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 24 (vierentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 januari 2020.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 5 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J. Hielkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.