ECLI:NL:GHARL:2021:9554

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
20/00710 t/m 20/00715
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling van appartementen onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van appartementen onder de Wet WOZ. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaken, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 30 april 2020 de beroepen van de belanghebbende ongegrond had verklaard. De heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem had de waarde van de appartementen voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op basis van de waardepeildatum 1 januari 2018. De belanghebbende betwistte deze waardevaststelling en stelde dat de waarden te laag waren vastgesteld, en vroeg om verhoging van de vastgestelde waarden op basis van taxaties voor het jaar 2020.

Tijdens de zitting op 22 september 2021 zijn de zaken gezamenlijk behandeld. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarden en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar erin was geslaagd aannemelijk te maken dat de waarden niet te laag waren vastgesteld, onder verwijzing naar vergelijkingsobjecten en de taxatie door een deskundige. Het Hof wees de verzoeken van de belanghebbende af en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt dat de waarde van onroerende zaken jaarlijks opnieuw moet worden vastgesteld, ongeacht eerdere taxaties.

De beslissing van het Hof houdt in dat de heffingsambtenaar de waarden van de onroerende zaken correct heeft vastgesteld en dat de belanghebbende geen recht heeft op een immateriële schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 20/00710 tot en met 20/00715
uitspraakdatum: 12 oktober 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 april 2020, nummers AWB 19/5293 tot en met AWB 19/5298, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Arnhem(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen van 28 februari 2019 de waarde van de volgende onroerende zaken voor het kalenderjaar 2019, naar waardepeildatum 1 januari 2018, als volgt vastgesteld:
[adres1] 60A
[plaats]
€ 82.000
[adres1] 60B
[plaats]
€ 74.000
[adres1] 60C
[plaats]
€ 96.000
[adres1] 60-1
[plaats]
€ 94.000
[adres1] 60-2
[plaats]
€ 78.000
[adres2] 2B
[plaats]
€ 96.000
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van
6 september 2019 de vastgestelde waarden gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 30 april 2020 de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 10 juni 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarvoor is een griffierecht betaald van € 131.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op 9 december 2020 een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft op 3, 15 en 22 september 2021 nadere stukken ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2021. De zaken met de nummers 20/00710 tot en met 20/00715 zijn ter zitting gezamenlijk behandeld. Namens belanghebbende is verschenen mr. [naam1] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam2] en taxateur [naam3] .

2.Feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken. De objecten betreffen appartementen in de wijk [wijk] te [plaats] . De objecten zijn gebouwd in 1860 en gerenoveerd in 2015.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar voor het kalenderjaar 2019 de waarden van de onroerende zaken op een te laag bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.2.
Belanghebbende betoogt dat de voor 2019 vastgestelde waarden moeten worden verhoogd tot de waarden zoals deze door taxateur [naam3] zijn getaxeerd voor het kalenderjaar 2020. Belanghebbende concludeert dan ook tot verhoging van de vastgestelde waarden tot respectievelijk € 87.000 (nr. 60A), € 75.000 (nr. 60B), € 105.000 (nr. 60C), € 105.000 (nr. 60-1), € 82.000 (nr. 60-2) en € 105.000 (nr. 2B).
3.3.
De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarden en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4.
Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk zijn verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, ingetrokken
.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, lid 2, Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed (vgl. TK 1992-1993, 22885, nr. 3, blz. 44, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003: AI0924).
4.2.
Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de vastgestelde waarden te laag zijn. Gelet daarop rust op de heffingsambtenaar de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarden niet te laag zijn.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarden wijst de heffingsambtenaar op een taxatierapport van taxateur [naam3] , waarin de waarden op basis van de vergelijkingsmethode als volgt zijn bepaald:
Object
Bouwjaar
Functie
Opp.
Waarde/m2
WOZ-waarde
(01-01-18)
Koopsom
[adres1] 60A
1860/2015
Appartement
23 m2
€ 3.565/m2
€ 82.000
[adres1] 60B
1860/2015
Appartement
19 m2
€ 3.894/m2
€ 74.000
[adres1] 60C
1860/2015
Appartement
30 m2
€ 3.200/m2
€ 96.000
[adres1] 60-1
1860/2015
Appartement
30 m2
€ 3.133/m2
€ 94.000
[adres1] 60-2
1860/2015
Appartement
21 m2
€ 3.714/m2
€ 78.000
[adres2] 2B
1860/2015
Appartement
30 m2
€ 3.200/m2
€ 96.000
Vergelijkingsobjecten
[adres3] 88-2
1904/2006
Appartement
30 m2
€ 3.075/m2
€ 92.250
€ 100.000
(30-10-18)
[adres3] 160-1
1880/2010
Bovenwoning
34 m2
€ 3.250 m2
€ 110.500
€ 112.500
(21-11-17)
[adres3] 160-3
1860/2010
Bovenwoning
39 m2
€ 2.725/m2
€ 106.275
€ 103.000
(31-03-17)
4.4.
Het Hof is van oordeel dat in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, de heffingsambtenaar erin is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de waarden van de onroerende zaken per 1 januari 2018 niet te laag heeft vastgesteld. In dat verband hecht het Hof met name waarde aan de in de markt gerealiseerde koopprijs van € 100.000 voor het vergelijkingsobject [adres3] 88-2 dat eveneens in de wijk [wijk] is gelegen en een zelfde woningtype betreft (appartement). Bovendien zijn de woonoppervlakten, de bouwjaren, de bouwkundige kwaliteit en de uitstraling goed vergelijkbaar. Gelet op de toelichting ter zitting door de taxateur, acht het Hof eveneens aannemelijk dat bij de taxatie in voldoende mate rekening is gehouden met het door belanghebbende gestelde verschil in onderhoud en voorzieningenniveau van de onroerende zaken. Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarden van de onroerende zaken niet te laag zijn vastgesteld.
4.5.
Belanghebbendes verwijzing naar de voor het jaar 2020 getaxeerde waarden, mist betekenis. De waarde van een onroerende zaak wordt voor elk kalenderjaar opnieuw bepaald aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond de waardepeildatum hebben voorgedaan, met voorbijgaan aan de waarde van de onroerende zaak die voor een volgend kalenderjaar is getaxeerd of vastgesteld. Ieder kalenderjaar dient de heffingsambtenaar de waarde opnieuw vast te stellen, bijvoorbeeld met behulp van door hem aangedragen vergelijkingsobjecten. De getaxeerde waarde in een volgend kalenderjaar doet dan ook niet ter zake.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 12 oktober 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 oktober 2021.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.